Verstrooide gedichten uit vroeger en later tijd (1831-1861)(1863)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 131] [p. 131] Het boertjen van Heemstede. Daar kwam een Boertjen getogen Van Heemsteê naar de Glip; Zijn hoedtjen stond in zijn oogen, En treurig hing zijn lip. Met een kwam Neeltjen van Gelder, Zy ging dat zelfde pad; Haar kousjens waren zoo helder, Haar jakjen zat zoo glad. ‘Jan Sijmen! wil jy me niet groeten? Of zie je me niet misschien? Hoe kijk je zoo naar je voeten? Wat is daaraan te zien? ‘Heeft Stiefmoeder je bekeven; Heeft Stiefbroêr je gekweld, Of is er niet overgebleven Van 't lieve kermisgeld?’ [pagina 132] [p. 132] ‘“Mijn Stiefmoêr is goed van geesten, Mijn Stiefbroêr is naar stad; Ik wou, dat ik zoo veel beesten Als dertiendhalven had.”’ ‘Had ik zoo veel dertiendhalven Al uit mijn Moêrtjens goed, Ik mestte mijn eigen kalven, Jan Sijmen! wees welgemoed! ‘Ik melkte mijn eigen beesten, Ik reed mijn eigen zwart, Maar was niet zoo treurig van geesten, Noch kwelde mijn jonge hart.’ ‘“Mijn eigen koetjens te weiden, Mooi Neeltjen! dat zou nog gaan; Maar 'k wou de menschen me zeiden, Wie aan de karn zou staan! Mijn eigen zwartjen te bitten, Mooi Neeltjen! dat was nog wat; Maar wie zou achter me zitten, Als 'k markten ging in stad?”’ Mooi Neeltjen verschoot van verwen, Haar hartjen sloeg zoo luid; Zy dacht wel menigwerven: ‘Och! was ik Jan Sijmens bruid!’ [pagina 133] [p. 133] Jan Sijmen keek onder haar hoedtje'; ‘“Mooi Neeltjen! kijk me reis an?” Wel foei, Jan Sijmen! wat moet je? Gedraag jou als een man!’ ‘“Moet ik me als een man gedragen, Mooi Neeltjen! liefste mijn! Zoo zweer ik jou, al mijn dagen, Dat jy mijn wijf zult zijn.”’ Vorige Volgende