Verstrooide gedichten uit vroeger en later tijd (1831-1861)
(1863)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij
[pagina 98]
| |
Ik koester heimlijk mijn verdriet,
Want zoo mijn weemoed my begaf,
Mijn hart was ledig als het graf.
Mijn hoop vervloog; mijn rust verdween;
Mijn min werd misdaad; ze is voorby;
Elk zoet genot verzaakte my;
Niets rest my, dan de smart alleen:
Niets bleef my trouw dan 't stil verdriet;
Vergeten! - Neen, vergeten niet!
Want my, wien vreugde en lust verging,
Met blij genot en levensvreugd,
In al wat hartstocht vleit en jeugd,
(Ach, reeds zoo vroeg!) een vreemdeling, -
Hoe zou 't, my arme! my vergaan,
Zoo 'k nog mijn droefheid af moest staan.
Was daar een Lethé, die 't gemoed
De erinring van 't doorstane leed
Ontnemen kon, 't vergeten deed,
Ik vlood terug van d'ijsbren vloed;
Ik ken geen waarheid, dan 't verdriet,
En van die waarheid scheide ik niet.
My dunkt, zoo immer 't ongevoel
Der onverschilligheid mijn smart
| |
[pagina 99]
| |
Verdrong, en mijn gebroken hart
Ooit doof kon worden - doof en koel,
Ik zou myzelv' verachtlijk zijn,
En bidden weêr mijn zielepijn.
O! 't eenigst dat verkwikking biedt
Is d' aandrang van de stille smart
Steeds in te volgen, en mijn hart
Ten prooi te voelen aan 't verdriet;
Te mijmren aan en om mijn leed,
Te waken, dat ik 't nooit vergeet.
Gy, trouwe droefheid, blijf my by!
Erinring aan mijn leed! o vlucht
Niet heen, verflaauw niet; want ik ducht
De smart niet, die gy eischt van my!
Spreek, doffe klaagstem van 't verdriet!
Vergeten! - neen - vergeten niet!
‘En toch,’ sprak mijn vriend, weder opstaande en den portefeuille dichtslaande: ‘dat heb ik geschreven. Ik ben die stemming te boven gekomen, geheel te boven gekomen; en nu, van achteren, is het my nuttig ook deze klip in al hare eigenaardigheden te kennen. Maar het is meer dan een jongelingsdwaasheid, mijn vriend! geloof my: het is een gevaarlijk spel. De ziel neemt gaarne dien melankolieken plooi aan; en het ontbreekt niet aan omstandighe- | |
[pagina 100]
| |
den die er ons in aanmoedigen. Vrouwen hebben er sympathie voor; jonge meisjens worden er door bekoord. De verbeelding verliest haar licht, het hart zijne gezondheid, het kunstgevoel zijne frischheid, de natuur haar schoon. Ja, eindelijk zouden wy er in slagen de menschen te worden, die wy gespeeld hadden te zijn. De waarachtige poëzy wordt uitgedoofd, en geloof my, tot zelfs de physieke gezondheid lijdt; ik had het reeds tot slapelooze nachten en bleeke wangen gebracht; wie weet waartoe het gekomen zou zijn! Ik beklaag menig jong autheur, wiens werk ik in handen neem - maar dan troost ik my ook weder met de gedachte: dat men van zelf terugkomt en zijn eigen genezing uitwerkt. Maar indien de kracht van zijn genie of de meerderheid van zijn verstand er den dichter zelven ook boven verheft, niet hetzelfde is te verwachten van de zwakkeren die hem lezen. Voor hen blijft die belangrijke weekheid hare bekoring behouden, en de dichter zal, tenzij hy herroept wat hy gedaan heeft, het verdriet hebben, naargeestigheid, menschenhaat en zelfgenoegzamen trots; want niets is hoogmoediger dan die verwaande weemoed, die op menschen van een gelukkiger gestel als met verachting neêrziet; te hebben in de hand gewerkt. Daarom, indien hy ooit te voren het donkere pad betreden heeft, en zich bewust is eenigen invloed te hebben uitgeoefend, misschien wel navolgers te hebben gemaakt, behoort hy den moed te hebben met eigen hand af te breken wat hy verkeerdelijk heeft gebouwd, en | |
[pagina 101]
| |
te zeggen als de Apostel: ‘Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, maar wanneer ik een man geworden ben, zoo heb ik te niet gedaan hetgeen eens kinds was.’ Starter zweeg een oogenblik, en toen vervolgde hy: ‘Wezenlijke rampen en smarten heeft dit leven vele, en heb ik ook sedert gekend; maar zoo ik ze gedragen heb, het is niet geweest door my met het schoone en poëetische der smartzelve te troosten en my daarin te verdiepen. De weg is opwaarts, mijn vriend! opwaarts, en niet nederwaarts! Zoo zal dan ook de stemming opwaarts moeten zijn; zulk eene stemming geeft kalmte, tevredenheid en menschenliefde; zy is geen ziekelijke overspanning, maar waarachtige kracht. - Maar ik wensch iedereen, tot zijne opleiding in dezen, dezelfde middelen toe, die my ten deele zijn gevallen. En laat ons nu eens gaan zien, hoe de vrouw het maakt.’ Wy vonden de jeugdige gade met een blozend kindtjen aan de borst, en ik las aan den avond van dien dag mijn vers ‘Aan eene jonge Moeder’ nog eens voor.
1839. |
|