Verstrooide gedichten uit vroeger en later tijd (1831-1861)(1863)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] Lof. In een Album. De Knaap, die eerbiedvol, reeds in zijn kinderdagen, Het oog niet op de Kroon der dichtren hield geslagen, Maar op hun Grootheid, op hun Adel, op hun Rang; Onwetend of hy eens hun deelgenoot zou worden, En 't heilig ordekleed zich om de leden gorden Der fiere Priestren van den Zang; De Jongling, die zoo vaak zijn geestdrift hem verrukte, Zich onder de almacht van die overstelping bukte, Die de oogen schittren doet en 't strak gelaat verbleekt, En, niet dan half bewust van wat hem 't hart deed gloeien, Gehoorzaam aan dien Dwang, zijn zangen uit liet vloeien, Als een die in zijn droomen spreekt: [pagina 66] [p. 66] O Zoo u ooit zijn toon behaagd heeft of ontroerde, Zoo ooit zijn ziel u in haar wareld met zich voerde, Het was de gave Gods, die uit hem sprak - niet hy. Ontzie u hem met lof en eer voor 't oog te treden; Nooit heeft in hem de Trots om lauweren gebeden, Maar steeds 't Gevoel om Poëzy. 1836. Vorige Volgende