Verstrooide gedichten uit vroeger en later tijd (1831-1861)(1863)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] Zangstukjen. Wat heft ge uw pas ontloken knop, Beladen met den nachtdaauwdrop, Lief Roosjen, in de bloemtuin op, Met zacht en eerbaar blozen? Wat acht gy 't, als de Zuidewind, Die u aan 't mosch ontslopen vindt, Uw malsche wang komt kozen, Den kus eens trouwen die u mint - Hy doet het alle rozen. O, buig uw kruintjen naar den grond, Ontvliê de kussen van zijn mond, De dartle, wien gy niet weêrstondt, Zal weldra u verstooten; Hoed! hoed u voor zijn ademtocht, Schoon hy een poosje' u streden mocht, Heeft hy genoeg genoten, Hy drijft uw blaadren door de locht, Van waas en gloed verschoten. [pagina 50] [p. 50] Ach, eer en trots zijn dan geknot, En dal en heuvelen ten spot, Mort gy al zwervend tegen 't lot, Dat u tot ramp moest doemen: De Herdersknaap, die u ontmoet Gunt u geen plaats zelfs aan zijn hoed, By de andre lentebloemen; En spaart u zijn gezoolde voet, Gy moogt zijn deernis roemen. 1833. Vorige Volgende