Gedichten. Deel 1(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 139] [p. 139] Verscheiden gedichten. Aan Maria. (1808.)aant. Gelukkig zijt gij, en 'k gevoel Dat ik het ook moet wezen; Want uw geluk is nog mijn doel, Zoo hartlijk als voordezen. Uw eegaas lust, 'k ontroer er van, Als 'k hem zoo zalig vinde! Maar 't zij zoo; haten zou 'k dien man, Indien hij u niet minde. Ik zag laatstmaal uw liefste wicht; Mijn hartstocht sprak verwoeder; Maar 't schaapje toonde een blij gezicht; Ik kuste 't; om zijn moeder. Ik kuste 't; 'k zag zijns vaders beeld; Dat kostte een zucht van smarte! Maar 't was met moeders oog bedeeld, Nog alles voor mijn harte! Vaarwel! ik ga. Geen laf geklag! Uw echtheil smoort mijn zuchten; Maar 't hart, dat u niet minnen mag, Moet voor uw bijzijn duchten. 'k Dacht dat door tijd, door trots misschien! Mijn jonglingsgloed verdoofd was; Ik zag u weder, om te zien, Dat slechts mijn hoop me ontroofd was. Toch bleef ik kalm. 'k Weet hoe weleer Uw enkle blik me ontrustte.... Thans ware 't niet onschuldig meer, Zoo iets mijn hart onthutste. Gij zaagt me in 't oog; sloeg ik het neer? Kondt gij verwarring lezen? Neen, strakke wanhoop, en niets meer Lag op mijn pijnlijk wezen. Vaarwel, vaarwel, mijn jonglingsdroom! Geheugen, wil niet spreken! Besproei mijn hart, Vergetelstroom! Daar 't zwijgen moet of breken. Zie de Aanteekeningen. Vorige Volgende