Paradijzen van weleer
(1998)–E.M. Beekman– Auteursrechtelijk beschermdKoloniale literatuur uit Nederlands-Indië, 1600-1950
[pagina 603]
| |
ConclusieIndië als een constructie van de verbeelding: dat is de laatste literaire transformatie die de koloniale literatuur ondergaat. Ontdaan van de politieke en historische last wordt de archipel een engram, een geheugenspoor in het Nederlandse literaire bewustzijn. Wat ontkend wordt als realiteit, komt als mythe weer aan de oppervlakte. De roman De zondvloed van Jeroen Brouwers is er een goed voorbeeld van hoe Indië na de oorlog als Atlantis herdacht wordt. Hoewel Brouwers in 1940 op Java geboren is, kan hij nauwelijks gezien worden als een koloniaal, maar het tropisch engram is toch in zijn hoofd blijven bestaan en heeft zijn verbeelding ertoe aangezet zich een context te vormen zodat hem duidelijk kon worden wat hij had verloren. Hier functioneert het geheugen als een persoonlijke mythe. Het Indië dat Brouwers tot leven brengt in zijn roman uit 1988 is een literaire schepping: ‘“Mijn Indië” is: het papier waar ik nu op schrijf.’Ga naar eind1 Zijn ‘Atlantis’Ga naar eind2 wordt geregeerd door een ‘Koningin’Ga naar eind3, een vrouw aan wie door middel van geheugen en taal gestalte wordt gegeven.Ga naar eind4 Haar manifestatie in het heden werd door het verleden gecodeerd: zij is zowel het Indonesische meisje ‘tikoes’ als de Nederlandse tijdgenote die de schrijver ‘Nachtschade’ noemt. Maar Indië is ook een verbaal engram: het Maleis bleef aanwezig in het Nederlands van de schrijver als ‘een onderstroom’.Ga naar eind5 Het Maleis is wat hij met tikoes sprak, en de taal die de twee kinderen bezigden, was ‘de taal uit het paradijs van vóór de zondvloed’.Ga naar eind6 Dat ‘paradijs’ bestond uit een paar korte jeugdjaren in Balikpapan op Borneo, tussen het einde van de Tweede Wereldoorlog en de repatriëring naar Nederland in 1948. Die kortstondige idylle werd begraven en ogenschijnlijk vergeten totdat zij, veel later, ter vertroosting weer werd opgeroepen. Dit nu is een thema dat prominent aanwezig is in de koloniale literatuur van de twintigste eeuw, zoals bijvoorbeeld bij Du Perron. Indië wordt op één lijn gesteld met de jeugd, met een onschuldige sensualiteit, ongerepte liefde, en met de verbeelding. Brouwers schreef enkele ontroerende pagina's over de trieste noodzaak tikoes te moeten verliezen, het meisje dat het Indië van weleer belichaamt en dat het enige wezen is dat hij ooit heeft liefgehad. Tikoes manis [lieve muis]... Ook al smeer ik mij met modder in, daarvan krijg ik geen bruine huid. Ook al laat jij je in melk of meel of witte as vallen, daarvan krijg | |
[pagina 604]
| |
jij geen blanke huid. Lieve tikoes... (...) Op alle muren schrijf ik mijn naam, jouw naam. Saja tjinta padamoe, - ik hou van jou. Het heimwee dat ik mijn leven lang naar je zal hebben, dat zou ik je nu willen geven.Ga naar eind7 Brouwers' roman is een lijvig werk dat vernuftig in elkaar is gezet. Alles hangt met alles samen en is met elkaar verbonden als in een groot spinnenweb.Ga naar eind8 Deze onuitputtelijke tekst draait om een woordspeling. Het woord waar het om gaat, is een zelfstandig naamwoord dat is afgeleid van een voltooid deelwoord: ‘het verzonkene’. Het heeft betrekking op iets wat zich onder de oppervlakte van het water bevindt, verloren is gegaan, en impliceert grote diepte, zowel letterlijk als figuurlijk. In het geval van De zondvloed is de kern van de hele groep associaties overduidelijk psychologisch van aard: ‘het verzonkene’ kan gelijkgesteld worden aan het onderbewustzijn van de schrijver. Indië wordt daarmee een verborgen psychische laag die strikt persoonlijk blijft maar die ook het emotionele leven van een Europeaan voedt.Ga naar eind9 Brouwers' stijl is barok en lyrisch, en heeft dus weinig gemeen met de stijl van de zeevaarders. Die modus van schrijven, die we hebben leren kennen als de overheersende in de koloniale literatuur, roept een van de twee archetypische verhalenvertellers van Walter Benjamin in herinnering: de ‘handeldrijvende zeevaarder’ (‘handeltreibender Seemann’)Ga naar eind10. De andere oorspronkelijke verhalenverteller is de boer, de man die zich niet verder dan zijn eigen stuk grond waagt. Ongeacht naar wie men luisterde, men wilde wat gezegd was, vasthouden om het door te kunnen geven. Daar moest het geheugen, MnemosyneGa naar eind11, de moeder van de muzen, aan te pas komen. Mettertijd vroeg complexiteit om een ingewikkelder vorm van het verhaal en aldus ontstond de roman. Met betrekking tot de koloniale literatuur houdt dit de ontwikkeling in van de zeemansverhalen en scheepsjournalen naar het fictionele proza van de tweede helft van de negentiende eeuw. Als belangrijkste vorm van in de stad gesitueerde literatuur vereiste de roman veeleer herdenking dan herinnering: mét een subtieler geest kwam er ook een verfijnder stijl. Aan deze noodzaak werd voldaan door Couperus en Du Perron, of door Nieuwenhuys en Boon, allen uitgesproken stedelijke vertellers. Na een lange literaire ontwikkeling begint het herdenkingsaspect van de roman het belangrijkst te worden; volgens Benjamin is één reden van dit destillatieproces hierin gelegen dat de romanbelevenissen zich meer in het innerlijk gaan afspelen.Ga naar eind12 Die innerlijke en meer persoonlijke communicatie komt naar voren in de laatste fase van de Nederlandse koloniale literatuur in prozateksten die, hoewel zij ook aandacht hebben voor de dubbelzinnige aard van het herinneren, een terugkeer vormen naar iets wat lijkt op de door de zeevaarders gebezigde eenvoud van schrijven. Maar, zoals het voorbeeld van Alberts aangaf, dit is bedrieglijk. Ongecompliceerdheid is thans een paradox: het gaat om een ongekunsteldheid die met grote scherpzinnigheid tot stand is gebracht door een complexe geest. Een voortgang van een actualiteit van de politiek naar een introversie van de | |
[pagina 605]
| |
verbeelding: dat is, in een notendop, de ontwikkeling van het kolonialisme en de koloniale literatuur. Dat de literatuur nog steeds springlevend is, terwijl het politieke beleid achterhaald is, bewijst dat Maurois gelijk had toen hij verklaarde: ‘les liens de l'Empire sont plus sentimentaux que politiques’ (‘de banden van het Rijk zijn eerder gevoelsmatig dan politiek van aard’).Ga naar eind13 We hebben gezien dat het rijkskolonialisme wijdverbreid was in de tweede helft van de negentiende eeuw en tijdens de eerste decennia van de twintigste, en het was in deze periode dat de koloniale literatuur haar beste prestaties leverde. De werkelijkheid van de vroegere avonturiers moest wel een ander soort actualiteit worden, en maakte dat de daden van zeevaarders werden tot dromen van schrijvers. Deze tegenstelling zijn we in de voorafgaande bladzijden nagegaan. Deze twee totaal verschillende culturele en politieke psychologieën kunnen ondergebracht worden bij de algemene rubrieken ‘aristocraat’ en ‘koopman’. Een element dat aan deze typen respectievelijk kan worden toegeschreven, is bijvoorbeeld dat de eerste wel excentrisch moet leven, terwijl de voorkeur van de koopman uitgaat naar een bestaan dat concentrisch is. De eerste was verwant aan de planter, de grootgrondbezitters die rijk werden van de landbouw, de koopman daarentegen ging samenwerken met de fabrikant voor de introductie van industrie, en onderkende de noodzaak van een bureaucratie. De ‘aristocraat’ bleef de idealistische buitenstaander, de romanticus die, politiek gezien, een romantiek van doelen onderschreef, terwijl de ‘koopman’ vertrouwen had in conformiteit en pragmatisme, en zich erop beroemde een conservatieve realist te zijn. Hij was er stiekem trots op dat hij wist hoe je geld spaart. Als perfecte zakenman liet hij zijn daden bepalen door voorzichtigheid en traagheid, terwijl zijn tegenspeler zich uitputte in impulsieve, onbezonnen acties die men doorgaans associeert met de rebel en de held. De ‘aristocraat’ is duidelijk een gevoelsmens, de ‘koopman’ een man van de rede. Het is daarom slechts vanzelfsprekend dat men zich de laatstgenoemde kan voorstellen als de ambtenaar die het objectieve rapport schrijft, terwijl zijn tegenstander het onderwerp van dit boek is: de schrijver wiens subjectiviteit haar ultieme uitdrukking vindt in de autobiografie. Inmiddels zou duidelijk moeten zijn dat veel koloniale literatuur wordt voortgestuwd door de spanning tussen deze reeksen tegengestelden, vaak zelfs binnen een en dezelfde tekst. Havelaar en Droogstoppel in de Max Havelaar bijvoorbeeld, of in Het land van herkomst Ducroo, die staat voor de aristocraat, en de notarissen als de ambtenaren onder het kopje ‘koopman’. Evenzo deelde Boon zijn anak Betawie in bij de ‘aristocratische’ klasse, en de burgers uit Nederland bij het rijk der kooplieden. Gedurende de zeventiende eeuw bestuurde het gezag dat eigenlijk ingedeeld zou moeten worden bij het eerste principe feitelijk de tropische kolonie. Hoe dit gezag taant, is na te gaan in de achttiende eeuw, en na de napoleontische tijd werd het iets verwerpelijks voor het pragmatisch conservatisme van een rijksbureaucratie. Maar de bijzondere eigenschappen van het type dat nu waarlijk een buitenstaander was geworden, waren niet meer uit te roeien, en de deugden van voorheen, die zich bedreigd en vervreemd voelden, | |
[pagina 606]
| |
gingen over tot subversiviteit om te kunnen overleven. Op het gebied van de literatuur doken zij weer op. Literatuur zal altijd een belangrijk deel blijven uitmaken van de algehele koloniale ervaring, want: Fictie is geschiedenis, menselijke geschiedenis, of zij is niets. Maar ze is ook meer dan dat; ze staat op steviger grond, omdat ze gebaseerd is op de werkelijkheid van vormen en de observatie van sociale verschijnselen; geschiedenis daarentegen is gebaseerd op documenten en op het lezen van gedrukt of geschreven werk - op een tweedehands indruk. Daarom staat fictie dichter bij de waarheid.Ga naar eind14 We kunnen nu dan ook begrijpen waarom de koloniale literatuur tegen het einde van de negentiende eeuw en tijdens de eerste helft van de twintigste steeds meer elegisch van aard werd. Mét dat een vaarwel verwoord werd, begon de herdenking. Men herinnerde zich dat de droom ooit werkelijkheid was geweest: het was er, maar het is er niet meer. Het herinneren wordt een creatieve daad omdat het een context moet vormgeven om het verlies te kunnen begrijpen. Dit doet denken aan Proust. Zoals Margaret Mein heeft opgemerkt, interpreteerde Proust de wereld die in herinnering moest worden geroepen, als een ‘landschap van de geest’ dat, ‘onherleidbaar persoonlijk’ was.Ga naar eind15 Proust breidt de reikwijdte van het landschap dat door de geest wordt geprojecteerd uit, en verheft het, qua status, van natuurlijk element tot vaderland, ‘patrie inconnue’ [onbekend vaderland], ‘patrie intérieure’ [innerlijk vaderland] en uiteindelijk, volgens proustiaanse wetten, ‘patrie perdue’ [verloren vaderland]. Op een vreemde en subtiele manier is dit vaderland van de geest voor Proust verbonden met de identiteit van de kunstenaar.Ga naar eind16 Dezelfde verschuiving van een verloren wereld naar een innerlijke wereld kan ook toegepast worden op de Nederlandse koloniale literatuur, te beginnen met Du Perron, en zij strekt zich, over haar chronologische grenzen heen, uit tot de modernistische teksten van Jeroen Brouwers. Tevens kan men begrijpen waarom de in het onderhavige boek behandelde literatuur ook nog van betekenis is buiten de begrenzingen van een specifieke plaats. Nederlandse koloniale literatuur beperkt zich niet tot een treuren om het verdwijnen van een politiek en economisch privilege; zij herdenkt het voorbijgaan van een tijdperk, van een wereld, van een manier van leven. De banden met die wereld werden niet gesmeed door de politiek maar door het gevoel. Zoals de Vlaamse dichter Richard Minne zei: men moet het verleden ervaren ‘niet als biecht, maar als toniek’.Ga naar eind17 Waar het uiteindelijk op neerkomt, is dat men zich de reuk, de aanraking, de smaak van die voorbije wereld wil herinneren. Dergelijke zintuiglijke gedetailleerdheid ligt nog in het verschiet, want het geheugen houdt van details; het fabriceert een ‘kaart [die] ver verwijderd en toch concreet [is]’.Ga naar eind18 Die dubbele visie kan niet ingepast worden bij een theorie, maar zij is een literaire gewoonte. De politieke drijfveren | |
[pagina 607]
| |
van het kolonialisme bestaan niet meer, maar wat voor leven dan ook geleefd werd: het is niet vergeten. Het leven in de Oost was geen logica maar een ervaring, en we moeten ons tot de literatuur wenden om een al te vast vertrouwen in gesystematiseerde ideologie weer tot de juiste proporties terug te brengen. Zoals Conrad, de uitgeweken Pool die samen met Kipling het beste vertegenwoordigt dat de Britse koloniale literatuur heeft voortgebracht, schamper zei: het schrijven van literatuur is een soort reddingswerk. Het is reddingswerk, dit wegrukken van verdwijnende fasen van turbulentie, vermomd in mooie woorden, weg uit de eigen duisternis, het licht in, waar de worstelende vormen zichtbaar zijn, kunnen worden beetgepakt en verrijkt met de enig mogelijke vorm van duurzaamheid in deze wereld van betrekkelijke waarden - de duurzaamheid van de herinnering.Ga naar eind19 |
|