| |
| |
| |
Afdeling 6
Neerlandistiek ‘extra muros’
| |
| |
14. Neerlandistiek ‘extra muros’
W. Thys
14.1. Historisch-geografisch overzicht van het vak Nederlands aan buitenlandse universiteiten
Binnen de in deze Geschiedenis van de Nederlandse taalkunde aan de buitenlandse neerlandistiek toegewezen ruimte is het niet mogelijk elke leerstoel en elk lectoraat in het buitenland volledig te beschrijven. De geïnteresseerde lezer wordt verwezen naar de publikaties die hem daarover gedetailleerde informatie verlenen: Thys 1960, Thys en Jalink (ed.) 1967. Hier gaat het er uitsluitend om de grote lijnen voor elk land of taalgebied waar Nederlands wordt gedoceerd, aan te geven en de bestaande informatie, waar dat nodig is, zoveel mogelijk tot de toestand van heden door te trekken.
| |
14.1.1. Europa
De Bondsrepubliek Duitsland. Duitsland en later de Duitse Bondsrepubliek is lange tijd het land in de wereld geweest met het grootste aantal universitaire leeropdrachten (leerstoelen en lectoraten) in de neerlandistiek. Er wordt namelijk al sedert jaren aan twintig Westduitse universiteiten Nederlands onderwezen. Thans is de b.r.d. tweede in de wereld na de V.S. Duitsland heeft ook de oudste traditie voor wat betreft geregeld onderwijs van het Nederlands, althans voor wat Europa betreft. Bonn spant in dat opzicht de kroon: daar begon Johannes Franck in 1879 als privaatdocent en in 1886 als buitengewoon hoogleraar in de Germaanse filologie, in het bijzonder ook voor de Nederduitse en Nederlandse filologie belangstelling te wekken. Alweer in Bonn werd het eerste lectoraat voor Nederlands ingesteld, in 1906; daarop volgde Berlijn in 1910, Frankfurt a. Main in 1914, Hamburg in 1919. In ongeveer een eeuw tijds zijn meer dan 110 docenten van Nederlandse, Belgische en Duitse nationaliteit hetzij als hoogleraar, hetzij als lector of assistent, bij het onderwijs van het Nederlands aan Duitse universiteiten betrokken geweest. De niveaus waren verschillend, de mogelijkheden ook, zodat de neerlandistiek in Duitsland, nadien in de Bondsrepubliek - het onderwijs in de d.d.r. volgt hierna afzonderlijk - in die haast honderd jaar moeilijk onder één noemer is te brengen. Slechts aan twee universiteiten, Keulen (sedert 1965; hoogleraar P.J.H. Vermeeren †1974) en Münster (sedert 1969; hoogleraar J. Goossens) heeft het Nederlands zich als volwaardig en zelfstandig studievak tot het niveau van een ordinariaat weten te ontwikkelen en die ontwikkeling heeft dan nog te maken met na de oorlog gesloten
| |
| |
culturele verdragen tussen de b.r.d. en Nederland enerzijds en de b.r.d. en België anderzijds, is dus eigenlijk niet ontstaan uit de organische groei van het Nederlands in Duitsland en uit de Duitse ‘Nachwuchs’, gecreëerd door de tientallen Duitse, Nederlandse en Belgische docenten in de b.r.d.
De uitstraling van twee ordinariaten lijkt, ondanks de verdiensten van wijlen Vermeeren en van Goossens, niet groot genoeg om het getij in het hele land te doen keren. Toen de Nederlandse en de Belgische autoriteiten in 1963 bij monde van de Gemengde Commissie ter uitvoering van het verdrag betreffende de culturele en intellectuele betrekkingen tussen Nederland en België in het zogenaamde ‘rode boekje’ hun ‘Gemeenschappelijk optreden naar buiten’ voor de naaste toekomst vastlegden, kon men daarin (op p. 6) lezen: ‘Er zou naar gestreefd dienen te worden, dat in elk van de landen van de Gemeenschappelijke Markt (Luxemburg uiteraard uitgezonderd) in tenminste vijf à zes universitaire instellingen de Nederlandse taal gedoceerd wordt en dat als volwaardig leervak, zowel filologisch als literair, met dienovereenkomstige examens.’ Thans, twaalf jaar later, is dit streven nog altijd geen realiteit geworden.
Op het niveau van het secundair onderwijs in de brd. wordt reeds jaren, met name door de leraren H. Combecher en J. Kempen, geijverd om te komen tot een volwaardige positie van het Nederlands als schoolvak, vooral in de gebieden die aan de Nederlanden grenzen. Meteen zouden dan ook betrekkingen kunnen worden gecreëerd voor hen die Nederlands aan de universiteit hebben gestudeerd. De resultaten van het jarenlange streven zijn bij gebrek aan fondsen nog niet bijzonder hoopgevend. Door het sturen van Nederlandse en Belgische ‘Lehrassistenten’ naar Duitse scholen probeert men in het kader van de culturele verdragen de nood van het Nederlands onderwijs te lenigen.
De Duitse Democratische Republiek. Vanaf 1918 tot 1945 doceerde de hoogleraar André Jolles te Leipzig (zie Thys 1954). De belangrijkste vertegenwoordiger van de neerlandistiek in Leipzig en zelfs in het hele Duitse taalgebied was ongetwijfeld de Rijnlander Theodor Frings (1886-1968). Bij Frings' erepromotie aan de r.u. te Gent verklaarde prof. W. Pée: ‘Meer dan wie ook danken wij Theodor Frings de verspreiding van onze cultuur in Duitsland.’ Het zou niet overdreven zijn geweest hieraan toe te voegen: ‘en in de wereld’. De neerlandistiek is immers bijna overal ter wereld structureel nauw met de germanistiek verbonden. In de meeste gevallen vormt de afdeling neerlandistiek een soms meer, soms minder bescheiden onderdeel - vaak samen met de scandinavistiek - van een veel grotere afdeling germanistiek. De vooruitgang van de studie van het Nederlands in de wereld hangt dan ook in grote mate af van de plaats die het Nederlands binnen de Duitse germanistiek weet te veroveren en van de mate waarin het beeld
| |
| |
A.J. Barnouw
P.C.A. Geyl
A. Lodewijckx
Th. Frings
| |
| |
van een volwaardig in de germanistiek geïntegreerde neerlandistiek zich vanuit de Duitse universiteiten door middel van germanistische publikaties, inzonderheid tijdschriften, Duitse germanisten-gastprofessoren in het buitenland, buitenlandse (niet-Duitse) germanisten in hun contacten met de germanistiek in het ‘moederland’, germanistische congressen, enz. naar de buitenwereld toe weet te projecteren. Lerchner (Thys en Jalink 1967: 209-211) beschrijft Frings' wetenschappelijke bijdrage in dit opzicht als volgt: ‘[Dann] folgt 1944 der “grosse Wurf” mit der Schrift Die Stellung der Niederlande im Aufbau des Germanischen. Das Niederländische wird sprachgeschichtlich, aber auch wissenschaftsgeschichtlich auf den ihm gebührenden Platz gehoben: nicht Tochter des Deutschen, sondern Schwester, nicht wissenschaftlich belanglose Randzone, sondern hochbedeutsame Kernzone westgermanischer Sprachgeschichte, nicht Ableger, sondern Schlüsselposition... Studium und Kenntnis der niederländischen Sprachgeschichte erst setzen instand, den archimedischen Punkt der westgermanischen Sprachgeschichte zu finden und zur Wirkung zu bringen.’
Onder leiding van prof. K.R.G. Worgt zet de afdeling Nederlands aan de Karl Marx-universiteit te Leipzig het werk van prof. Frings voort. Niet alleen worden er Duitse neerlandisten gevormd, maar Leipzig fungeert tevens als opleidingscentrum voor Poolse, Sowjetrussische en Tsjechische neerlandisten. De docenten Nederlands aan Poolse universiteiten hebben bijna allemaal hun opleiding in Leipzig genoten.
Aan de Humboldt-universiteit in Oost-Berlijn worden sedert 1900, ofschoon met onderbrekingen, colleges in het Nederlands gegeven. Sedert 1960 bestaat er een afdeling voor Scandinavische en Nederlandse filologie. De sector Nederlands wordt geleid door A.F.R. Spreu, een leerling van Frings en Worgt in Leipzig.
Oostenrijk. Sedert 1946-47 wordt Nederlands op lectoraatsniveau onderwezen aan het Dolmetschinstitut van de Weense Universiteit. Afgezien van een hiaat in de bezetting tussen 1953 en 1956 is de leergang geregeld gehouden en in 1966 werd het lectoraat in een ‘Lehrauftrag’ omgezet. De huidige docent, L.M. Swennen (sedert 1956), is tevens directeur van de Nederlandse Kamer van Koophandel.
Zwitserland. Toen men in 1949 startte met een lectoraat Nederlands aan de Universiteit te Basel, was dit de eerste maal dat er Nederlands werd onderwezen aan een Zwitserse universiteit. Het lectoraat dankte zijn ontstaan aan H. Schneider en ook de figuur van de Baselse historicus en Huizin-ga-vertaler Werner Kaegi is er niet vreemd aan geweest: hij maakte deel uit van het triumviraat dat het lectoraat beheerde. Sedert 1970 is er ook een Nederlands lectoraat aan de Universiteit te Zürich.
| |
| |
Groot-Brittannië. Op dit ogenblik wordt aan twaalf universiteiten Nederlands onderwezen. Vijftien jaar geleden waren er slechts twee: Cambridge en de twee leerstoelen aan de Londense Universiteit. Weevers haalt (in Thys en Jalink 1967: 65-71) de Batavian Anthology uit 1824 door John Bowring en Harry S. van Dijk aan als het werk ‘waarmee de studie van de Nederlandse literatuur, al was het dan niet aan de universiteiten, op zeer verdienstelijke wijze begon.’ ‘Begon’, want Weevers schetst in dezelfde bijdrage de langzame toename van de belangstelling voor het Nederlands. Daartoe hebben voornamelijk bijgedragen de Schotse anglist Sir Herbert Grierson en de Londense germanisten Robert Priebsch en J.G. Robertson alsook prof. William Collinson uit Liverpool. Tegen 1914 blijkt de tijd rijp te zijn geweest voor de instelling van Nederlands onderwijs in Londen. Ingevolge de oorlog gebeurde dat pas in 1919. Promotor én eerste hoogleraar was de historicus P. Geyl, destijds correspondent van de n.r.c. in Londen. Na enkele jaren zowel taal- en letterkunde als geschiedenis te hebben gedoceerd, zag hij zijn leerstoel in 1924 gesplitst en sedertdien bestaat er enerzijds aan Bedford College een leerstoel voor Nederlandse taal- en letterkunde, achtereenvolgens bezet door de hoogleraren P.N.U. Harting, J. Haantjes, Th. Weevers en R.P. Meijer, onder wier leiding de neerlandistiek er tot grote bloei is gekomen; anderzijds is er de leerstoel in de Nederlandse geschiedenis aan University College waaraan na P. Geyl zijn leerling G.J. Renier en na deze E.H. Kossmann verbonden waren. De leerstoel is thans in handen van K.W. Swart.
Naast Londen vermelden we nog de universiteiten van Cambridge (P.K. King), Liverpool (M.J.R. Rigelsford) en Sheffield (prof. W.F. Mainland).
Oost-Europa. In 1973 werd aan de Universiteit van Sofia (Bulgarije) een lectoraat Nederlands opgericht; sinds 1968 wordt er Nederlands gedoceerd aan de Universiteit van Boedapest (Hongarije). In Polen zijn er momenteel drie centra voor neerlandistiek: Torún, Warschau en Wrocław. De laatste universiteit telt zelfs vier neerlandici, onder andere N. Morciniec en S. Prȩ-dota. Sedert 1972 bestaat er in het kader van het Nederlands-Roemeens Cultureel Akkoord een lectoraat in de Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Boekarest (Roemenië) en een leeropdracht Roemeens aan de Universiteiten van Amsterdam en Groningen. Op dit ogenblik is het Nederlandse lectoraat in Boekarest evenwel vacant.
In de Sowjetunie bestaat sedert het einde van de tweede wereldoorlog een instituut voor neerlandistiek aan de Staatsuniversiteit te Moskou. Het wordt geleid door de linguïst S.A. Mironow die geassisteerd wordt door mevr. Wolewitsj, lector, mevr. E.J. Makarowa, leeropdracht en mevr. L. Sjetsjkowa, eveneens leeropdracht. Sedert kort is er ook een lectoraat
| |
| |
Nederlands aan de Universiteit van Leningrad waar de jong gestorven Eu-geen Sjoebin zich voorheen al tot een verdienstelijk neerlandist had ontwikkeld.
In Tsjechoslowakije begon reeds in 1908 de Praagse filoloog F. Kalda zich voor het Nederlands te interesseren. Vanaf 1918 doceerde Kalda Nederlandse taal aan de Tsjechische Hogeschool voor Technische Wetenschappen en aan de Tsjechische Handelsacademie. In 1921 begon hij Nederlands aan de Praagse Kareluniversiteit te doceren en in die jaren verschenen er ook taalkundige publikaties van hem waarin het Nederlands betrokken werd. Vanaf 1928 introduceerde hij de neerlandistiek aan de Universiteit van Bratislava waar hij in dat jaar tot hoogleraar was benoemd. In 1938-39 doceerde J.W. Weevers Nederlands aan de Kareluniversiteit en na de oorlog werd aldaar de neerlandistiek vertegenwoordigd door Olga Krijtova, een Tsjechische die zich tevens zeer verdienstelijk maakt als vertaalster van Nederlandse belletrie (in 1969 verwierf zij de Nijhoffprijs voor vertalingen). Na zijn emeritaat heeft prof. Kalda zich als extern docent opnieuw aan het onderwijs van het Nederlands in Praag gewijd. Sedert 1947 wordt ook Nederlands onderwezen aan de Universiteit van Brno.
Frankrijk. Ofschoon geregeld onderwijs in het Nederlands in Frankrijk pas na de tweede wereldoorlog tot stand kwam, mag niet onvermeld blijven dat waarschijnlijk de eerste lezingen die ooit in het buitenland over het Nederlands werden gehouden, aan de Sorbonne plaatshadden waar Louis De Baecker in 1868-69 een reeks voordrachten hield over de ‘Histoire de la littérature néerlandaise depuis les temps les plus reculés jusqu'à Vondel’. Voorts werd op instigatie van Camille Looten, de grote promotor van het Nederlands in Noord-Frankrijk, in 1926 een leerstoel aan de Facultés Catholiques te Rijssel opgericht. Tussen 1936 en 1939 doceerde J.L. Walch aan de Universiteit van Parijs. Sedert 1952 doceert daar de Franse germanist en neerlandist P. Brachin en in 1963 resp. 1964 werd er in Straatsburg en Rijssel een ‘maîtrise de conférences associée’ opgericht, bezet door A. van Seggelen resp. W. Thys. De Staatsuniversiteit te Rijssel is bovendien sedert 1974 de eerste Franse universiteit waar Nederlands als hoofdvak kan worden gestudeerd. Het aantal universiteiten waar neerlandistiek wordt onderwezen heeft zich inmiddels uitgebreid: Besançon, diverse Parijse universiteiten en opleidingsinstituten, onder andere voor tolk-vertaler, Tours. Uiteraard is het voor de vier- à vijfhonderd Nederlands studerenden niet eenvoudig met de gekozen studie aan de kost te komen, al doen zich mogelijkheden voor waar het Nederlands aan scholen voor secundair onderwijs wordt gedoceerd (Parijs, Frans-Vlaanderen). In 1975 werd een ‘Association pour le développement des études néerlandaises’ (a.d.e.n.) opgericht.
| |
| |
Italië. Waren er een vijftiental jaren geleden in Italië drie universiteiten waar Nederlands werd gedoceerd (Rome, Florence en Padua), dit aantal is nu tot acht gestegen (Bologna, Cágliari, Milaan, Napels, Padua, Perugia, Rome en Triëst). Net als in Frankrijk dateert het geregeld onderwijs van het Nederlands aan de universiteit van na de tweede wereldoorlog. Maar ook hier waren al voor de oorlog tekenen waar te nemen van toenemende belangstelling voor het Nederlands. Het Nederlands Historisch Instituut te Rome heeft daarbij een belangrijke rol gespeeld: in 1937 en 1938 heeft de toenmalige directeur van dit Instituut, G.J. Hoogewerff, aan de Universiteit van Rome wekelijks colleges gegeven over de geschiedenis en de kenmerken van de Nederlandse taal, over de ontwikkeling onzer letterkunde en in het algemeen over de Nederlandse beschaving. Het eigenlijke lectoraat dateert van 1947 toen in het nieuwe politieke klimaat van Italië meer belangstelling voor de studie van vreemde talen begon te ontstaan.
Aan de Universiteit van Padua is de totstandkoming van Nederlandse cursussen (sinds 1952 onder leiding van een lector) ook alweer te danken aan de stimulerende belangstelling van een hoogleraar ter plaatse, in dit geval de Italiaanse linguïst Carlo Tagliavini. Belangrijk centrum voor de studie van het Nederlands is de Universiteit van Napels waar in 1959 J.H. Meter als lector benoemd werd (thans ‘professore incaricato’).
Portugal. In 1965 werd L. Crespo Fabiaõ benoemd tot lector in de Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit te Lissabon. De belangstelling is groot: 200 toehoorders in 1975. Met ingang van het academisch jaar 1973-74 werd ook te Porto een lectoraat in de Nederlandse taal- en letterkunde ingesteld. Dit is een zogenaamd ‘Belgisch’ lectoraat, ontstaan in het kader van het Belgisch-Portugees Cultureel Akkoord en dus ook door een Belgische neerlandist bezet.
Spanje. De oprichting van lectoraten in de neerlandistiek in Spanje is een mooi voorbeeld van de wisselwerking die kan ontstaan tussen de studie van een vreemde taal in Nederland resp. België en de daaruit voortvloeiende mogelijkheden voor het Nederlands in het land waarvan hier de taal bestudeerd wordt. De impuls tot het instellen van Nederlands onderwijs aan de Universiteit te Madrid (1952) en Barcelona (1957) ging uit van C.F.A. van Dam, hoogleraar in de Spaanse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. De Spaanse neerlandistiek vindt haar oorsprong in de instelling, in 1949, van een afzonderlijke afdeling Nederlandse boeken in de bibliotheek van de Consejo Superior de Investigaciones Científicas in Madrid. Dank zij steun vanuit Nederland geeft deze bibliotheek nu ‘een globaal beeld van de activiteiten op geesteswetenschappelijk gebied in Nederland’ (Oostendorp in Thys en Jalink 1967: 104). Vanaf 1952 werd
| |
| |
er een Nederlandse lector bij de Consejo aangesteld die tevens privaatdocent was aan de Universiteit van Madrid. In 1955 werd dit privaatdocentschap in een lectoraat omgezet en tevens werd bepaald dat Nederlandse taal- en letterkunde verplicht bijvak werd voor alle germanisten. Die toestand is tot nu toe dezelfde gebleven, maar momenteel bestaat het gevaar dat Duits met Engels wordt verbonden en dat daardoor de studie van het Nederlands in de verdrukking komt.
Denemarken, Dankzij de belangstelling voor het Nederlands en de Nederlandse cultuur van de Deense germanist L.L. Hammerich werd vanaf 1926 aan de Universiteit te Kopenhagen geregeld onderwijs in het Nederlands verstrekt, tot er in 1950 een lectoraat werd opgericht, sedert 1958 bezet door mevr. Geerte de Vries, auteur van het eerste Nederlands-Deense woordenboek. Aan de nog jonge Universiteit te Aarhus wordt onze taal vanaf ongeveer 1954 onderwezen. ‘Als vak neemt Nederlands een vrij gunstige positie in aan de Deense universiteiten. Bij ieder doctoraal hoofdvak kan men het als bijvak kiezen en bovendien kan de student in de Duitse taalen letterkunde modern Nederlands en Middelnederlands als onderdeel van zijn hoofdvakstudie kiezen. Ook kan de doctorale scriptie van de Duitsstuderende over een Nederlands onderwerp handelen’ (G. de Vries in Thys en Jalink 1967).
Finland. Dat het Nederlands aan de zes Finse universiteiten een zo gunstige positie inneemt, is te danken aan E. Öhmann, hoogleraar in de germanis-tiek, die bevorderd heeft dat voor germanisten die de magistertitel willen behalen, het Nederlands de tweede verplichte taal is.
Noorwegen. In Oslo onderwijst de hoogleraar K. Langvik Johannessen de Nederlandse literatuur, bijgestaan door een uitgebreide staf. Hij was de eerste die in Noorwegen over een Nederlands literair onderwerp promoveerde (in 1963). In Bergen is een lectoraat neerlandistiek gevestigd.
Zweden. Net als in Finland is het Nederlands voor bepaalde groepen studenten in de germanistiek aan Zweedse universiteiten een verplicht vak. Dat heeft tot gevolg dat het Nederlands er nauw verbonden is met de studie van het Duits. In Stockholm werd al in 1930 een lectoraat gevestigd. Na de oorlog kwam er een stevige uitbreiding met de oprichting van nieuwe Nederlandse lectoraten in Göteborg, Lund en Uppsala. De vier lectoraten worden door twee docenten bemand. In Göteborg werd in 1961 het Nederlands apart examenonderwerp; Stockholm volgde in 1966.
| |
| |
| |
14.1.2. Buiteneuropese landen
Australië. Over de neerlandistiek in dit werelddeel en dan inzonderheid aan de Universiteit van Melbourne zou een episch verhaal te schrijven zijn. Samen met de Queen Wilhelmina leerstoel aan de Columbia University in New York vormt de Nederlandse afdeling van de University of Melbourne ongetwijfeld het belangrijkste centrum voor neerlandistiek buiten Europa en dit sedert resp. vijftig en dertig jaar. Het dankt zijn ontstaan aan de pioniersarbeid van de Vlaamse germanist Augustin Lodewijckx die, in 1914 in Melbourne aangekomen, Duits aan de universiteit doceerde en er in 1942 in slaagde de Nederlandse taal- en letterkunde als volledig universitair studievak ingevoerd te krijgen. Hij werd opgevolgd door de hoogleraar J. Smit (1949-1974). Behalve in Melbourne wordt nog aan vier andere universiteiten Nederlands gedoceerd.
Canada. Op een lange traditie kan de neerlandistiek in Canada zich niet beroemen, ondanks de aanwezigheid in dit land van een groot aantal Nederlandse en ook Vlaamse immigranten. Van 1960 tot 1966 werd er Nederlands gedoceerd aan de Universiteit van Toronto en sedert 1966 staat onze taal op het programma van de Universiteit van Calgary. Een in 1971 opgerichte Canadian Association for the Advancement of Netherlandic Studies (c.a.a.n.s), de eerste vereniging van die aard in het buitenland, met eigen Newsletter, streeft ernaar de neerlandistiek in Canada vooruit te helpen.
China. Ten tijde van de zogenaamde ‘culturele revolutie’ was er aan de Universiteit te Peking net een begin gemaakt met het onderwijs van het Nederlands: er was een Nederlandse lector naar China gegaan om daar zijn taak aan de universiteit op te vatten. Ingevolge de culturele revolutie is zijn werk evenwel nooit van de grond gekomen.
Indonesië. De positie van het Nederlands in dit land is ten gevolge van het Nederlands ‘verleden’ van de Indonesische archipel zo verschillend van die in andere delen van de wereld dat een bespreking van de studie van onze taal aan de Indonesische universiteiten nauwelijks in dit overzicht past. In 1949, kort voor de soevereiniteitsoverdracht, werd aan de toenmalige Universiteit van Batavia een afdeling Nederlandse taal- en letterkunde opgericht. Die verdween echter in 1952. Het Nederlands dat gedurende drie en een half jaar hoofdvak was geweest (met K. Heeroma en S.P. Uri als hoogleraren) werd nu bijvak, vooral voor studenten in het Engels. Sedertdien is het aan een groot aantal universiteiten, in totaal twaalf, op het programma blijven staan. In 1968 werd er een Cultureel Akkoord ondertekend en in 1970 is dat in werking getreden. In het kader daarvan zijn toen twee
| |
| |
neerlandisten uit Nederland naar Indonesië uitgestuurd om er aan de Universitas Indonesia Nederlands te doceren, ditmaal als hoofdvak.
Het aantal studenten Nederlands aan de Indonesische universiteiten is nog altijd zeer hoog (vermoedelijk veel meer dan 12.000) zodat de nood aan docenten werkelijk groot is en nog zal toenemen naarmate de generatie van hen die in de koloniale tijd hun opleiding in het Nederlands hebben gekregen en die thans nog bij het onderwijs van het Nederlands kunnen helpen, uitsterft.
In de jaren zestig waren de berichten over de toekomst van het Nederlands vrij optimistisch maar dat is nu, tien tot vijftien jaar nadien, anders geworden. ‘Het Nederlands vormt een probleem voor Indonesië, met name op de Indonesische universiteiten, een erfenis van het koloniaal verleden. Enorme hoeveelheden kennis over Indonesië, op velerlei gebieden, zijn neergeschreven in het Nederlands. Dat betekent dat voor veel studierichtingen in Indonesië het Nederlands een belangrijke, ja soms zelfs de belangrijkste, bronnentaal is. Het Nederlands als bijvak wordt daarom overal in Indonesië aan de universiteiten (en daarbuiten) onderwezen. De docenten zijn oudere Indonesiërs die hun opleiding nog onder de Nederlanders kregen. Maar die oudere generatie sterft snel uit. Nu al zijn er onvoldoende capabele docenten. Het is duidelijk, dat veel onontbeerlijke bronnen vertaald moeten worden in het Indonesisch. Daarmee is trouwens begonnen en we mogen aannemen dat er steeds meer aandacht aan dat vertalen gegeven zal worden (onder andere binnen de wetenschappelijke samenwerking tussen Indonesië en Nederland). Niettemin wordt het een karwei van zeer lange adem, en dat heeft niet alleen te maken met beschikbare geldmiddelen, maar bijvoorbeeld ook met het feit dat er maar zeer weinig vertalers zijn die zowel het Nederlands als het Indonesisch goed beheersen. De hoofdvakstudie aan de U.I. (Universiteit van Indonesië te Djakarta) is gericht op de praktische behoeften van het Indonesische wetenschappelijke onderwijs. Een Indonesische neerlandicus moet voldoen aan zeer specifieke eisen: hij moet een docent zijn die het Nederlands als “bijvak” kan onderwijzen, hij moet een bekwaam vertaler zijn, en bovendien zal hij onderzoek moeten kunnen verrichten, bijvoorbeeld op het terrein van [de invloed van] het Nederlands op het Indonesisch en op dat van de zogenaamde “Indisch-Nederlandse letterkunde”’
(Termorshuizen 1975; zie verder Termorshuizen 1973 en Van der Ree 1974).
Japan. In het domein van de culturele betrekkingen van Nederland met de buitenwereld en de aanwezigheid van onze taal in andere landen, neemt Japan, historisch gezien, een heel aparte plaats in. Hierover is al uitvoerig geschreven (bv. Boxer 1968). Men weet dat het enige monument ter ere van de ‘Nederlandse wetenschap’ dat zich in de wereld bevindt, de Neder- | |
| |
landen inbegrepen, in Tokio staat. Het werd in 1958 onthuld op de plaats waar het huis gestaan had van Genpakoe Soegita, de eerste Japanner die, in 1771, Nederlands was beginnen te leren. De Japanse hoogleraar S. Asakura reisde in 1925 in opdracht van het Japanse Ministerie van Onderwijs door Nederland en België, op zoek naar een docent Nederlands voor de Vreemde-Talenschool in Tokio. Zo zijn achtereenvolgens twee Vlamingen in Japan werkzaam geweest. Na de oorlog is het onderwijs van het Nederlands meestal door Japanners zelf verstrekt en wel (op dit ogenblik) aan drie universiteiten: Osaka, Tenri en Tokio.
In Korea wordt Nederlands gedoceerd aan de Hankuk University of Foreign Studies te Seoel door een staf van vier docenten: twee Zuidkoreanen, een Nederlander en een Belg.
Maleisië. Sedert 1967 wordt aan de University of Malaya in Kuala Lumpur Nederlands gedoceerd, sedert 1972 ook aan de National University, eveneens in Kuala Lumpur. De motivatie van de studenten is ongeveer gelijk aan die van de Indonesische neerlandisten: ‘De meeste studenten Nederlands volgen “Malay studies” en hebben dan een basiskennis van het Nederlands nodig voor de studie van klassiek Maleis, Indonesische talen, moderne Indonesische literatuur en de geschiedenis van de islam. Ook studenten in moderne Aziatische geschiedenis moeten Nederlandse bronnen betreffende Indonesië, India en Malakka kunnen bestuderen. Sommigen willen ook alleen maar een tweede Europese taal leren, al dan niet in de hoop in Europa verder te kunnen studeren,’ aldus J. Ph. Audel in Neerlandica extra muros 21 (1973): 74.
De Verenigde Staten van Amerika zijn een voorbeeld bij uitstek van de uitbreiding die de extramurale neerlandistiek in de jongste jaren heeft ondergaan. In 1960 waren er in de v.s. zes instellingen waar Nederlands werd gedoceerd (Columbia University in New York, Georgetown University en het Foreign Service Institute, allebei in Washington D.C., Calvin College in Grand Rapids, Michigan, de University of Utah in Salt Lake City en de University of California in Berkeley). Op het ogenblik dat dit overzicht geschreven wordt, zijn er vierentwintig! Grote stabiliteit is er in de v.s. niet bij het onderwijs van het Nederlands: leeropdrachten verdwijnen, nieuwe worden gecreëerd, naar gelang de vraag en de financiële mogelijkheden.
Amerika heeft een zeer oude traditie met het onderwijs van het Nederlands, komt op de tweede plaats na Bonn (1906) voor wat betreft sedert de oprichting niet meer onderbroken onderwijs, maar staat ongetwijfeld op de eerste plaats ter wereld voor wat betreft de inrichting van leeropdrachten Nederlands die lange tijd gefunctioneerd hebben maar dan
| |
| |
later toch verdwenen zijn: aan Hope College in Holland, Michigan, werd Nederlands onderwezen van 1866 tot 1890, van 1903 tot 1925 en van 1939 tot 1947! Sedert 1909 staat het onderwijs van het Nederlands onafgebroken op het programma van Calvin College. Bij een officieel bezoek van koningin Juliana van Nederland aan de v.s. in 1953 werd de leerstoel aan Calvin College, toen en nu bezet door W. Lagerwey, tot ‘Queen Juliana Chair of the Dutch Language and Culture’ verheven. Had het Nederlands aan Calvin College te maken met de concentratie van Nederlandse immigranten in Michigan en de opleiding van predikanten voor de Christian Reformed Church, die ondanks haar afscheiding van de Reformed Church of America toch sterke banden met de Nederlandse Hervormde Kerk bewaard had, de idee om Nederlands te gaan doceren aan Columbia University in New York werd gestimuleerd door het zakenleven en de Nederlands-Amerikaanse handelsbetrekkingen (vgl. Kalff 1918).
De eerste lector (1913-1919) was de Amerikaanse dichter Leonard Charles van Noppen, glansrijk vertaler van Vondels Lucifer, opgevolgd door Adriaan J. Barnouw. In 1921 werd Barnouw ‘Queen Wilhelmina Professor of the History, Language, and Literature of the Netherlands’. Het is ongelooflijk wat deze man, in lange perioden helemaal van de Lage Landen geïsoleerd, voor de Nederlanden in Amerika gedaan en bereikt heeft. Hij werd opgevolgd door B. Hunningher (1947-1965) en deze door de historicus J.W. Smit.
In het algemeen kan worden gezegd dat de neerlandistiek in Amerika zich in een zeer actieve belangstelling mag verheugen en heel wat ijverige en onderlegde beoefenaren telt. In 1973 hebben de Amerikaanse neerlandis-ten die er na veel jaren pressie en geduld in geslaagd waren een eigen plaatsje te veroveren op het jaarlijks congres van de Modern Language Association, de kern gesticht van wat eens een eigen vereniging voor neerlandistiek kan worden, namelijk een ‘Coordinating Committee for Netherlandic Studies in the United States’ (zie Neerlandica extra muros 22 (1974): 12).
In Zuid-Afrika wordt het Nederlands onderwezen aan zeventien universiteiten, in evenzoveel ‘Departemente Afrikaans-Nederlands’, een combinatie die op het eerste gezicht ideaal kan lijken, voor zover de verdeling tussen beide (verwante) gebieden op een fifty-fifty basis gebeurt, wat inderdaad ook wel voorkomt, maar die bedenkelijk wordt als blijkt dat het Afrikaans 75 procent en meer van het departement inneemt, het Nederlands 25 procent of minder. Ook blijkt voor te komen dat het Nederlands alleen zijn naam aan het dubbele departement leent en eigenlijk zo goed als niet beoefend wordt. Er is weinig aan te doen. Het gebrek aan contacten met de neerlandistiek heeft mede te maken met de politiek inzake rassenverhoudingen van de Zuidafrikaanse regering. Deze legt een zware hypotheek op het vrije
| |
| |
verkeer van geleerden, studenten, literatoren enz. tussen Zuid-Afrika en de Lage Landen. Maar het heeft ook iets te maken met een schromelijk gebrek aan cultuurbewustzijn bij Nederlanders en Vlamingen. Op cruciale momenten in de geschiedenis zijn de Lage Landen te kort geschoten in het besef van hun culturele identiteit en zij hebben volks- en taalgenoten elders ter wereld in de steek gelaten. Intussen zou meer coördinatie tussen de hoofden van de departementen Afrikaans-Nederlands aan de Zuidafri-kaanse universiteiten wel iets ten goede kunnen opleveren. Dat zou eveneens kunnen gebeuren door de instelling van een vereniging, stichting of academie voor het behoud op wetenschappelijk niveau en de beoefening van de Nederlandse taal- en letterkunde. Wél verdient in dit verband vermelding dat menig docent Nederlands aan buitenlandse universiteiten de studie van het Afrikaans als zo innig met die van het Nederlands verbonden acht dat aan de Afrikaanse taal- en letterkunde afzonderlijke colleges worden gewijd. Wie De Nederlandistiek in het Buitenland aandachtig leest, zal ervaren dat de extramurale neerlandisten het Afrikaans geregeld in hun onderwijs betrekken.
Enkele cijfers. Volgens de jongste gegevens bedraagt het aantal buitenlandse universiteiten met onderwijs in het Nederlands 148, het aantal docenten 289. Het aantal studenten zal de 6000 benaderen, afgezien van de Indonesische.
| |
14.2. Nederlands in het buitenlandse curriculum: ideaal en realiteit
Wie enigszins met de buitenlandse neerlandistiek vertrouwd is, weet dat het bijzonder moeilijk, zo niet onmogelijk is om een algemeen geldige situatieschets te ontwerpen van het Nederlands als vak aan een buitenlandse universiteit: zoveel universiteiten, zoveel aparte, soms hemelsbreed van elkaar verschillende situaties. Nauwelijks kan de plaats van het Nederlands als leervak in de landen van de Europese Gemeenschap of bijvoorbeeld alleen nog maar in de aan de Nederlanden grenzende landen worden samengevat en gesteld tegenover de plaats van dit vak in andere gebieden van de wereld. Men kan ook niet zeggen dat het Nederlands in de Germaanssprekende landen anders wordt behandeld dan in de Romaanse of de Slavische, enz. In de regel is het Nederlandse lectoraat of de Nederlandse afdeling aan een buitenlandse universiteit organisch geïntegreerd, soms samen met het Afrikaans en/of het Fries en naast een of meer Scandinavische talen in een grotere onderwijs- en onderzoekseenheid die ‘germanistiek’ of ‘Germaanse talen’ heet en waarvan de Duitse afdeling in het algemeen de belangrijkste is. Veelal is dat ook de meest ideale positie voor het Nederlands
| |
| |
omdat het in zijn natuurlijke omgeving en in zijn ‘naaste familiekring’ de beste ontwikkelingskansen kan krijgen en zich kan richten tot studenten die al met aan het Nederlands verwante talen vertrouwd zijn of die talen eveneens beginnen te studeren - op voorwaarde dat de vaak uiterst kleine Nederlandse afdeling levenskansen behoudt naast een veel grotere Duitse afdeling en op voorwaarde dat er in die veel grotere Duitse afdeling begrip, belangstelling en sympathie voor het Nederlands bestaat (zie wat hierover gezegd is in verband met de figuur van prof. Frings).
Ook indien de neerlandistiek in een ander verband dient te worden gehuisvest: samen met de anglistiek, of in een geheel verschillende studieoptiek, samen met het Indonesisch of ‘East Asian Studies’, voorwaarde voor een natuurlijke ontplooiing van het vak zal altijd zijn dat er geldige examens in kunnen worden afgelegd en dat er ‘débouchés’ voor de studenten voorhanden zijn. Met ‘geldige examens’ wordt tevens bedoeld dat die examens ver genoeg moeten reiken, dat wil zeggen dat niet alleen onderwijs op het niveau van de eerste cyclus wordt verstrekt maar dat de docent met de studenten tot de derde cyclus door kan gaan zodat er ‘meester-’ en doctorsgraden in het Nederlands kunnen worden uitgereikt. Alleen een zo ver doordringen garandeert de wetenschappelijke status waarop onze taal krachtens haar plaats in de Westeuropese talen recht heeft en garandeert tevens de zo hoogst noodzakelijke ‘Nachwuchs’. In de aan de Nederlanden grenzende landen (de Bondsrepubliek en Frankrijk) zal deze ‘Nachwuchs’ voornamelijk in de richting van het secundair onderwijs dienen te worden gestuurd, in verder afgelegen landen kan dat uiteraard niet en daar is de belangstelling ofwel uitsluitend op een academische loopbaan gericht ofwel op vertaalactiviteit, handel, industrie, diplomatieke dienst, supranationale instellingen, enz. In beide gevallen is het evenwel zo dat het uiteindelijke doel moet zijn dat de Nederlandse en Belgische docenten op den duur door ‘autochtone’ neerlandisten worden vervangen. Hoever men nog van dat ideale eindstadium verwijderd is, ziet men aan het voorbeeld van de Duitse Bondsrepubliek met een zo lange traditie op het gebied van de neerlandistiek: op een totaal van 31 neerlandisten bij het Duitse hoger onderwijs zijn er slechts 13 die de Duitse nationaliteit hebben tegenover 9 Nederlanders en 9 Vlamingen. Voor Frankrijk is de situatie wat dit betreft
nog sprekender: op 15 docenten zijn er slechts 2 Fransen tegenover 8 Nederlanders, 4 Belgen en 1 tot Fransman genaturaliseerde Nederlander. Het Nederlands in het buitenland is dus voor Nederlandse en Vlaamse ‘missionerende’ docenten inderdaad wat het wel eens wordt genoemd, een ‘aflopende zaak’, maar dan op zeer, zeer lange termijn, tenzij men dit onderwijs nieuwe impulsen geeft en het werkelijk met aandacht en zorg vanuit binnen- en buitenland omringt.
Die aandacht en zorg moet vooral gaan naar de ‘stilstaande’ lecto- | |
| |
raten waar de docent ondanks bekwaamheid en inspanning er in zijn geïsoleerde positie niet in slaagt ‘beweging’ in het vak te krijgen en tevergeefs probeert het in het gewone studiecurriculum te doen opnemen. Dat is nog maar al te vaak de werkelijke toestand. Vandaar dat het beter is niet te streven naar een grote kwantiteit van lectoraten maar degene die er zijn of die men nog gaat creëren, te omringen met degelijke waarborgen op een normale ontwikkeling. Dit dient te gebeuren door overleg tussen de buitenlandse universiteit en de binnenlandse gesprekspartner(s), liefst op universitair niveau. De binnenlandse (Nederlandse en Belgische) universiteiten kunnen in menig opzicht een belangrijke rol spelen bij het vastleggen van de voorwaarden waaronder men bereid is buitenlandse lectoraten van bijstand en fondsen te voorzien. Binnen de universiteit zijn er meer onderhandelingsmogelijkheden: zo kan men daar gemakkelijker tot afspraken betreffende ‘ruillectoraten’ komen zoals we gezien hebben aan het voorbeeld van Roemenië en Spanje.
| |
14.3. Neerlandistisch onderzoek aan buitenlandse universiteiten
Of men nu de hoger-onderwijstaak samenvat onder het uitgebalanceerde ‘alumnos docere et libros scribere’ of onder het meer extreme ‘publish or perish’, vast staat dat de extramurale neerlandistiek haar opdracht en haar taak eerlijk ter harte neemt en een wezenlijke wetenschappelijke bijdrage levert tot de neerlandistiek, niet alleen doordat zij ook neerlandistiek bedrijft die in wezen niet verschilt van wat in het binnenland (Nederland en België) wordt geproduceerd, maar doordat zij dit doet vanuit het buitenland, in nauw contact met een of meerdere vreemde talen, in een ander wetenschappelijk klimaat, in elk geval vanuit een andere gezichtshoek op de Nederlandse taal- en letterkunde en cultuur. En dat is in wezen een verrijking van de neerlandistiek.
Precies omdat er maar één neerlandistiek bestaat (zowel letter- als taalkundig) en men dus eigenlijk geen onderscheid mag maken tussen de binnen- en de buitenlandse produktie (in bibliotheken komt alles hetzij alfabetisch hetzij systematisch op dezelfde plank te staan), gebeurt het zo zelden dat men een overzicht krijgt van de buitenlandse bijdrage op dit gebied. Welnu, deze bijdrage is overweldigend, in kwantiteit en in gevarieerdheid. De hierna nog te noemen Internationale Vereniging voor Neerlandistiek richt om de drie jaar, ter gelegenheid van het Colloquium Neerlandicum, een tentoonstelling in van het werk van de buitenlandse neerlandisten (afzonderlijke publikaties en overdrukken uit tijdschriften en verzamelwerken). Dat is een uitgebreide, om de drie jaar aanzienlijk aangroeiende collectie van taal- en letterkundige studies, historisch en kunsthistorisch werk, verta- | |
| |
lingen en een enkele maal ook oorspronkelijk dichtwerk of proza. De moeilijke omstandigheden waarin dit werk meestal tot stand moet komen, op honderden, ja duizenden kilometers van de bibliotheken in het moederland waar zich het bronnenmateriaal bevindt; de geringe steun van vaak onvoldoende voorziene buitenlandse universiteits- en instituutsbibliotheken; een leeropdracht die soms veel zwaarder is dan in het binnenland en in een universiteit waar gezien de onbekendheid van de administratief-wetenschappelijke staf met het Nederlands, nooit of zelden op de logistieke medewerking kan worden gerekend die in het binnenland een vanzelfsprekendheid is; tenslotte de publikatiemoeilijkheden waarmee men in het buitenland dient te rekenen wanneer het de uitgave betreft van werk in en/of over het Nederlands: dit alles in acht genomen kan men alleen maar bewondering hebben voor de veelheid en de kwaliteit van de extramurale oogst.
Zelfs maar bij benadering al dit werk opsommen zou onmogelijk zijn. Bovendien zou veel ervan buiten de opzet van dit overzicht vallen, want merkwaardig genoeg beweegt de meerderheid van de buitenlandse neerlandisten zich op het gebied van de literatuurstudie en de cultuurgeschiedenis. Een aantal van de meer linguïstische studies wordt in de bibliografische aantekeningen opgesomd.
| |
14.4. Het Nederlands als vreemde taal
Het spreekt haast vanzelf dat de extramurale neerlandisten naast zuiver wetenschappelijk werk zich ook hebben toegelegd op publikaties over ‘toegepaste neerlandistiek’, waarin zij het Nederlands als vreemde taal toegankelijk hebben proberen te maken voor hun studenten. Met de door hen verzorgde leerboeken, woordenboeken, grammatica's, bloemlezingen, enz. hebben zij buiten de kring van hun eigen studenten en zelfs buiten de universiteit een belangrijke bijdrage geleverd tot de verstandhouding tussen zoveel verschillende taalgebieden in de wereld én het Nederlands, verstandhouding die inderdaad begint met het verstaan van elkaars taal. Zij hebben in dit opzicht degelijker werk kunnen leveren dan vanuit het binnenland mogelijk zou zijn: in Nederland zelf is de conceptie van het Nederlands als vreemde taal eigenlijk pas met de aankomst van vreemde immigranten en vooral van vreemde gastarbeiders ontstaan - in België daarentegen is men met het begrip ‘Nederlands vreemde taal’ zeer vertrouwd, maar dan alleen in de relatie Nederlands-Frans. Het geduldig beluisteren en noteren, vaak jarenlang, van de taalmoeilijkheden van buitenlandse studenten, heeft de extramurale neerlandisten gemaakt tot optimale beschrijvers van het Nederlands als vreemde taal. Menig taalboek is gewoon het uiteindelijke resultaat in gedrukte vorm van zelfgemaakte grammaticale regels en vertaaloefeningen, ontstaan in noodsituaties. Ieder heeft daarbij op eigen manier geïmpro- | |
| |
viseerd, ook de Belgische fysiea-professor aan de Harvard Universiteit die bij het begin van elk academisch jaar voor zijn Amerikaanse fysica-studenten gewoon ‘O, 't ruischen van het ranke riet’ op het bord schreef, zonder de versregel luidop te zeggen, zonder enig commentaar en zonder te zeggen wie hij was en hen dan maar liet uitzoeken wat voor een taal dat wel kon zijn en wat de woorden betekenden, louter als denk- en deductieoefening.
Uit het (meestal) geïmproviseerde materiaal zijn leerboeken, woordenboeken en grammatica's voortgekomen, die in de bibliografische aantekeningen worden vermeld. Daar wordt alleen een bloemlezing gegeven van didactisch werk bij het samenstellen waarvan extramurale docenten betrokken waren. Daarnaast bestaat er een groot aantal leerboeken, grammatica's, woordenboeken enz. die door niet-docenten werden geschreven en die met succes bij het onderwijs van het Nederlands aan buitenlandse universiteiten worden gebruikt. Typisch voor de neerlandistiek in Frankrijk is bijvoorbeeld dat daar zo goed als uitsluitend didactische werken (ook vaak van het audiovisuele of audio-orale type) van Belgisch fabrikaat worden gebruikt. Een van de jongste aanwinsten op didactisch gebied is de zogenaamde ‘Cam Vucursus’: Levend Nederlands. Audiovisuele cursus samengesteld door de Universiteit van Cambridge en het Instituut voor Toegepaste Taalwetenschap van de Vrije Universiteit in Amsterdam (Amsterdam 1975) (met banden, ingesproken door medewerkers aan de Wereldomroep Nederland).
Een hoofdstuk apart dat eigenlijk buiten het bestek van dit overzicht valt ofschoon het met het onderwijs van het Nederlands als vreemde taal te maken heeft, betreft het onderwijs van het Nederlands als vreemde taal in het binnenland (Nederland en België). Vooral ten behoeve van buitenlandse gastarbeiders werden de jongste jaren programma's uitgewerkt (voornamelijk radio- en tv.-lessen) om hun nadere kennis van het Nederlands bij te brengen. Bij bovenstaande groep gingen zich langzamerhand meer en meer buitenlandse studenten voegen die aan Nederlandse universiteiten en hogescholen kwamen studeren en die eveneens problemen met het Nederlands hadden. Om voor de ontstane situatie oplossingen te vinden werd in 1971 in Den Haag een conferentie gehouden en daaruit is een ‘Werkgroep Nederlands als vreemde taal’ voortgekomen. Daarnaast publiceert de nuffic ten behoeve van buitenlandse studenten geregeld lijsten met de namen en adressen van instellingen in Nederland die speciale cursussen in de Nederlandse taal voor buitenlanders inrichten.
| |
14.5. De neerlandistiek buitengaats en de Nederlanders en Vlamingen in de wereld
Al is er ongetwijfeld een relatie tussen het onderwijs van de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten en de aanwezigheid van Nederlanders en
| |
| |
Vlamingen in de wereld, toch mag men die relatie niet te sterk laten doorwegen. De realiteit is nu eenmaal dat emigranten uit de Nederlanden die zich in de loop der eeuwen en dan vooral in de negentiende en de twintigste eeuw hetzij tijdelijk, hetzij blijvend in het buitenland hebben gevestigd, ofwel door de taal en de cultuur van hun nieuwe vaderland geabsorbeerd zijn, ofwel, indien zij hun Nederlandse aard en taal konden behouden, meestal toch tot die lagen van de maatschappij behoorden (boeren, handarbeiders, technici enz.), die hun kinderen niet naar de universiteit stuurden, of indien ze dit toch deden, dan meestal niet om Nederlands te studeren. Bovendien is het bekend dat de eerste en tweede generatie van afstammelingen van immigranten naar een zo volledig mogelijke integratie in het nieuwe vaderland streefden. In dat streven paste bij de Nederlandse en Vlaamse immigranten zeker niet de studie van het Nederlands. Bij de derde generatie lag het al anders: een zekere nostalgische hunker naar het oude vaderland, bewaard gebleven banden met de Lage Landen, het behoud van een Nederlandse familienaam langs vaders- of moederszijde bracht velen onder hen ertoe mede via de taal meer te weten te komen over het land van herkomst: al de docenten Nederlands in Australië, Canada en de Verenigde Staten, maar ook zij die Nederlands doceren in Europese landen hebben zulke studenten onder hun gehoor. Zij zorgen meestal voor de kleur en de warmte die het onderwijs van het Nederlands in het buitenland nodig heeft om leefbaar te zijn.
Buiten Australië waar de ‘native speakers’ in de Nederlandse colleges legio zijn, buiten Calvin College in Grand Rapids, Michigan, waar gedurende lange tijd het hele universitaire onderwijs in het Nederlands plaatshad, buiten Indonesië waar de band met het Nederlands meer dan drie eeuwen heeft omspannen, buiten misschien de Nederlandse cursus aan de Universiteit te Bologna die zo niet zijn oorsprong vindt in, dan toch een zekere historische band heeft met het sedert de zeventiende eeuw bestaande ‘Collegio dei Fiamminghi “Jean Jacobs”’, buiten deze enkele ontmoetingen van de Nederlandse wetenschap met een Nederlandse aanwezigheid in het buitenland, kan men niet zeggen dat er zoiets is als een causaal verband. De talloze Vlamingen in Detroit in de v.s. hebben wel hun Gazette van Detroit in stand weten te houden maar zij schijnen nooit behoefte te hebben gehad aan een Nederlandse leerstoel aan de universiteit. De werking van verenigingen die zich verdienstelijk maken voor het behoud van de band met taalgenoten buitengaats als ‘Nederland in den vreemde’, ‘België in de wereld’ of het ‘Algemeen Nederlands Verbond’, speelt zich dan ook veelal op een ander terrein af dan dat van de neerlandistiek.
Wél is het zo dat de Nederlandse cultuurgemeenschap en de Nederlandstalige wetenschap in de nu haast driehonderd geschoolde neerlandisten op allerlei buitenposten in de wereld, over evenzoveel uiterst kostbare ‘re- | |
| |
porters’ beschikt die allerlei ontdekken en vastleggen betreffende de historische, kunsthistorische, literaire en taalkundige relaties tussen de Nederlanden en hun (nieuw) land, alsook betreffende de aanwezigheid van Nederlanders en/of Vlamingen in het land of de streek waar zij hun functie uitoefenen. Enkele voorbeelden: Bax 1952; Breugelmans 1968a, 1968b, 1968c; Downs 1936; Fabiaõ 1965; Lodewyckx 1956; Muusses 1940; Renier 1930, 1931.
| |
14.6. De zorg voor de extramurale neerlandistiek vanuit het binnenland
Sedert de jaren '50 van deze eeuw ziet men pogingen ondernemen om de inventaris op te stellen van ons extramuraal cultuur- en wetenschapspatrimonium. Het is zeker geen toeval dat deze pogingen vooral van Vlaanderen uitgaan. Ofschoon er in de Zuidelijke Nederlanden op gebied van taalzuivering en taalbeheersing nog zoveel te doen was, hebben de Vlamingen in de frontlijnpositie waarin zij zich bevinden, steeds meer aandacht gehad voor de uitstraling van onze taal en cultuur dan hun taalgenoten in het noorden. Een van de eersten die werkelijk belangstelling heeft gewekt voor dit aspect van de cultuurpolitiek was Julien Kuypers, secretaris-generaal van het Ministerie van Openbaar Onderwijs en nadien Gevolmachtigd Minister voor de culturele betrekkingen met het buitenland.
Kuypers heeft voor zover bekend voor de eerste maal in de Nederlanden een balans opgemaakt van ‘Onze cultuur in den vreemde’ (Kuypers 1949), een onderwerp dat hij trouwens ook meermalen mondeling heeft behandeld in kleurige taferelen waarin hij de grootheid van de taal en de beschaving der Lage Landen tegen een universele achtergrond wist te plaatsen. Kort na zijn algemeen overzicht waarin al de toen bekende Nederlandse leerstoelen en lectoraten in de wereld werden beschreven alsook de instituten voor Nederlandse cultuur, begonnen ook stukken te verschijnen waarin de situatie in een bepaald land of aan een bepaalde universiteit werd geïnventariseerd, bv. Kloss 1950, Van der Tuin 1950, Van de Kerckhove 1952 en 1957, Indestege 1955, Meijer 1956 en Lodewijckx 1957.
De aandacht die J. Kuypers aan het onderwerp wijdde, bracht W. Thys er mede toe in de periode 1955-60 een onderzoek in te stellen naar de universiteiten waar Nederlands onderwezen werd en naar de docenten die onze taal in het buitenland vertegenwoordigden. Hij legde de voorlopige resultaten van dit onderzoek neer in een bijdrage voor het nuffic-bulletin (Thys 1960). Daarop ontstond, in samenwerking met de nuffic-staf en inzonderheid met drs. F.P. Thomassen, de gedachte om de extramurale neerlandisten in congres bij elkaar te laten komen. Zo kwam - in 1961 - het ‘Eerste Colloquium van hoogleraren en lectoren in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten’ tot stand. Het werd op 4 en 5 september
| |
| |
1961 gehouden in Het Oude Hof, het voormalig Koninklijk Paleis in Den Haag, zetel van de Stichting van de Nederlandse Universiteiten en Hogescholen voor Internationale Samenwerking (nuffic). Het Colloquium vergaderde zonder wezenlijke financiële steun en werd door zeventien buitenlandse docenten en enkele binnenlandse hoogleraren in de neerlandistiek bijgewoond. Tijdens dit Colloquium werd de ‘Werkcommissie van hoogleraren en lectoren in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten’ in het leven geroepen, met als opdracht de schakel te zijn tussen de overal ter wereld verspreide vakgenoten en telkens om de drie jaar een Colloquium te organiseren, afwisselend in Nederland en België. De Werkcommissie was gevestigd bij de nuffic die sedertdien de logistieke steun bij de uitvoering van de werkzaamheden heeft verleend. Het Commissiebestuur bestond uit W. Thys (Univ. Rijssel en Gent), voorzitter, J.M. Jalink (vh. Univ. Bonn), secretaris, en F.P. Thomassen (adj-directeur nuffic), penningmeester.
De Werkcommissie heeft de Colloquia van 1964 (Congresgebouw, Brussel), 1967 (Het Oude Hof, Den Haag) en 1970 (Rijksuniversiteit Gent) voorbereid en geleid. Aan deze Colloquia hebben resp. 45, 61 en 56 buitenlandse vakgenoten en oud-docenten deelgenomen. Tot de belangrijkste realisaties van de Werkcommissie (nadien voortgezet door de nog te noemen ivn) behoren: publikatie van de verslagen van de colloquia, de uitgave van een Docentenlijst, van een contact- en inlichtingenblad Neerlandica extra muros; voorts publikatie van een reeks, geheten Bibliotheca Neerlandica extramuros, die aan buitenlandse docenten in de neerlandistiek, hun leerlingen en andere buitenlanders die de Nederlandse taal- of letterkunde beoefenen, de gelegenheid wil verschaffen om de resultaten van hun wetenschappelijk onderzoek te publiceren; tenslotte de uitgave van Thys en Jalink 1967 en Barnouw 1969.
Tijdens het Gentse Colloquium van 1970, het eerste dat aan een binnenlandse universiteit werd georganiseerd, werd de Werkcommissie ontbonden en vervangen door de ‘Internationale Vereniging voor Neerlandistiek’ (ivn) met hoofdzetel in Den Haag (nuffic) en een Belgische vestiging aan de Rijksuniversiteit te Gent. Het bestuur van de vereniging werd zo gekozen dat vakgenoten uit diverse taalgebieden erin vertegenwoordigd zijn en ook de binnenlandse neerlandistiek er een plaats in heeft. Het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen in Den Haag en het Ministerie van Nederlandse Cultuur in Brussel zijn door waarnemers in de vergaderingen van het dagelijks bestuur van de ivn vertegenwoordigd.
De nieuw opgerichte vereniging kreeg tot taak de werkzaamheden van de Werkcommissie voort te zetten. In de eerste plaats diende zij in te staan voor de traditie van de driejaarlijkse Colloquia: Leiden-Noordwijkerhout in 1973 (58 buitenlandse deelnemers) en het Zesde Colloquium Neerlandicum, gehouden te Antwerpen in 1976. Voorts realiseerde de ivn
| |
| |
een door W. Thys op het Colloquium van 1964 voorgelegd plan voor een Engelstalig jaarboek voor de neerlandistiek, Dutch Studies. An annual review of the language, literature and life of the Low Countries, waarvan de eerste jaargang in 1974 het licht heeft gezien. De ivn die in het algemeen als verzorgingsvereniging optreedt, verspreidt vroeger door de Werkcommissie georganiseerde reizende tentoonstellingen in het buitenland alsook literaire en culturele films, legt een ‘werfreserve’ aan van jonge neerlandisten die graag een opdracht aan een buitenlandse universiteit willen aanvaarden en zorgt er op allerlei andere wijzen voor dat de band tussen het binnenland en de geïsoleerd in het buitenland werkende docenten zo stevig en zo innig mogelijk zij. De zorg voor de extramurale neerlandistiek vanuit het binnenland werd verder geconsolideerd toen in 1972 als antwoord op resoluties van het Eerste en Tweede Colloquium in de schoot van de Gemengde Commissie ter uitvoering van het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord, een ‘Subcommissie voor de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten’ werd ingesteld. Deze commissie heeft tot taak als raadgevend lichaam de ministers, verantwoordelijk voor het buitenlands cultureel beleid in Nederland en België, te adviseren over de te volgen politiek ten aanzien van de Nederlandse leerstoelen en lectoraten in het buitenland. Zij dient onder meer advies te geven over aan buitenlandse universiteiten te benoemen docenten en werkt momenteel aan de verdere uitwerking van een door de ivn gelanceerd idee, namelijk de instelling van een ‘examen en getuigschrift Nederlands’ voor buitenlanders.
Wat de buitenlandse docent niet aan direct contact met het levende Nederlands en de Nederlandse cultuur en samenleving aan zijn studenten kan brengen, probeert het binnenland aan te vullen: in de landen waarmee Nederland en België een cultureel verdrag hebben gesloten bestaat de mogelijkheid dat buitenlandse docenten en studenten voor langere tijd in het moederland komen studeren. Daarbuiten biedt de Rijksuniversiteit te Gent als enige in de Nederlanden sedert 1970 elk jaar aan drie buitenlandse neerlandisten de gelegenheid een volledig jaar in Gent te komen studeren.
Zomercursussen zijn eveneens een dankbaar aanvaarde aanvulling voor het taal- en cultuuronderwijs van de extramurale docent: sedert 1965 bestaat er een zomercursus in de Nederlandse taal en cultuur, ingericht door het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen in Den Haag, eerst in Utrecht, nadien in Nijmegen en thans in Breukelen. In 1972 is daar een gelijkaardige zomercursus aan toegevoegd aan de Rijksuniversiteit te Gent, georganiseerd door en voor rekening van het Ministerie van Nederlandse Cultuur. Het aantal deelnemers is beperkt tot een vijfentwintigtal, eerst uitsluitend Fransen, sedert 1975 ook studenten in de neerlandistiek uit Italië, Portugal en Spanje. De zomercursus die vanaf 1971 elk jaar aan het Limburgs Universitair Centrum te Hasselt plaatsheeft, richt zich daarentegen
| |
| |
tot neerlandisten uit Germaanssprekende landen.
Besluit. De wijze waarop het Nederlands als studievak en als object van wetenschappelijk onderzoek aan buitenlandse universiteiten vertegenwoordigd is, is een graadmeter, waarschijnlijk de beste en misschien wel de enig valabele, voor de waarde die de buitenwereld hecht aan onze taal en daarmee ook aan onze cultuur. Wil de Nederlandse taalgemeenschap niet onherroepelijk van de wetenschappelijke en culturele wereldkaart geveegd worden, dan moet zij voortgaan met de grootste zorg te besteden aan het onderwijs van het Nederlands aan buitenlandse universiteiten, en waar het mogelijk is, ook aan middelbare scholen, tot op het moment dat het buitenland die taak helemaal zelf kan opnemen.
| |
| |
| |
Bibliografische aantekeningen bij hoofdstuk 14
Over de b.r.d. zie een rapport van Jalink in Verslag 1962 en Thys en Jalink 1967, dat trouwens voor de gehele stof van dit hoofdstuk belangrijke informatie bevat.
Zowel de Bibliotheca Neerlandica extra muros als het jaarboek Dutch Studies worden bij Martinus Nijhoff te Den Haag uitgegeven.
De tekst van Thys 1960 is in de Engelse, Franse en Spaanse edities van hetzelfde tijdschrift opgenomen.
De laatste (zeventiende) docentenlijst dateert van 1 juli 1976. Verslagen van de colloquia zijn in de bibliografie vermeld.
Enige taalkundige geschriften van neerlandisten extra muros: Barnouw 1942; Bax 1967; Beersmans 1973; Brachin 1973; Droege 1972; Franck 1883; Goossens 1966, 1968a,b,c,d,e, 1971; Jalink 1969; King 1966; Kirsner 1969, 1972, 1973, 1975, 1976; Loubser 1961; Vander Meer 1927; Morciniec 1967, 1968; Ponten 1968; Schmitt 1967a, 1967b; Shetter 1972; Shibusawa 1973; Stellmacher 1968, 1970, 1971a, 1971b, 1971c; Stoops 1969a, 1969b; Van den Toorn 1968a; Van der Tuin 1954; De Villiers 19692; De Vries en Lilje-Jensen 1970-1971. Zie ook Gobbers 1976 en Welschen 1976.
Leerboeken, woordenboeken en grammatica's: Deens: De Vries en Lilje-Jensen 1972; Duits: Entjes z.j.; Hechtle en Hartsen 1954; Jalink en Van den Toorn 19683; Wilmots 1970-1971; Engels: Bird en Shetter 1963; P. en M. King 1958; Lagerwey 1964, 1968; Renier 1952, 1953; Smit en Meijer 1963; Indonesisch: De Vries en Legiman Karjawidjaja 1971; Japans: S. Asakura 1949, 1956, 1959; Russisch: Mironow 19582; Spaans: Van Dam en Oostendorp 19652; Zweeds: Muusses 19603; Stalling 1910; De Rooy en Wikén Bonde 1972.
|
|