Gedichten. Deel 1. Teksten
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 519]
| |
[848D] Fall-out(aant.)Kaïn, vervloekt na broedermoord, terstond
van de aardbodem, van de grond verdreven,
die hem de vrucht des velds niet meer wou geven,
Kaïn was bang dat doodsloeg wie hem vond.
5[regelnummer]
Hij riep het uit: mijn zonden zijn te groot.
Maar God stelde een teken, dat geen hond
hem aan zou raken op straffe van zeven
keren vervloekt te worden, een verbond
om in 't verborgen verder mee te leven.
10[regelnummer]
Hij woont, door een Ausweis gedekt van God,
onder het paradijs, in het land Nod.
Bekent zijn huisvrouw volgens het gebod.
Wint Henoch. (Niet die wandelde met God
z'n eigen dood voorbij, cherubs ten spot.
15[regelnummer]
Dat was een neef. Van hem stamt Christus af,
die voor ons stierf en oprees uit het graf.)
Hij bouwt Henoch, een stad, rondom zijn lot.
Uit deze linie komt het orgel voort
en worden voor het eerst harpen gehoord;
20[regelnummer]
reuzen gezien; mannen van naam, Nimrod.
Totdat de zondvloed zich erover stort.
Babel en Ninevé. De spraak verwart.
|
|