Gedichten. Deel 1. Teksten
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 520]
| |
[930B] Deïsme(aant.)De mens is voor een tijd een plaats van God.
Houdt geen gelijkteken nog iets bijeen,
dan wordt hij afgeschreven op een steen.
De overeenkomst lijkt te lopen tot
5[regelnummer]
deze voleinding, dit abrupte slot.
Want God gaat verder, zwenkend van hem heen
in zijn millioenen. God is nooit alleen.
Voor gene kwam een ander weer aan bod.
Wij zijn voor hem een vol benzinevat,
10[regelnummer]
dat hij leeg achterlaat. Hij moet het kwijt,
al de afval, met zijn wezen in strijd.
Sinds hij zich van de schepping onderscheidt,
gingen wij dood en liggen langs het pad,
wanneer niet Christus, koopman in oudroest,
15[regelnummer]
ons juist in zo'n conditie vinden moest;
alsof hij met de Vader had gesmoesd.
|
|