Gedichten. Deel 1. Teksten
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 513]
| |
[1009] Mon trésor(aant.)De groene duiventil voor ‘Mon trésor’,
op hoge palen in het land gezet
- sinds jaren door geen duiven meer bezet -
wandelt nog laat, als niemand op hem let,
5[regelnummer]
de rijksweg uit. Zijn poten stoten schor
tegen de straatstenen. Hij gaat naar Cor,
de nieuwe bouwkeet, waar een wegennet
wordt aangelegd; verkneukelt zich van pret.
De lampen gaan al uit, dat zit wel snor.
10[regelnummer]
Over een uurtje geeft-ie 'm van jet.
't Is anders elke keer een hele sjor
tot aan de stadsrand. Hij vertraagt zijn tred
en loert in bovenhuizen door het hor.
Vrouwen verrijzen naakt uit hun corset;
15[regelnummer]
staan voor de spiegel: dubbel opgelet.
Over zijn bast schittert een blauw fosfor.
Inklimming is verboden bij de wet.
Diep in zijn corpus resoneert een knor.
Affijn, de meesten zijn hem ook te vet.
20[regelnummer]
Dan moet het maar weer in de kou met Cor
tussen de steigerpalen, zonder bed.
Zij paren tot de morgen hen verrast.
Hout zit op hout, ijzer aan ijzer vast.
Een plank schiet los, die uit zijn naden barst.
25[regelnummer]
Carpe noctem, het koste wat het kost.
envoi
Vroege dienstmeisjes fietsen al naar 't werk.
Hij denkt: weer als de bliksem op mijn post,
voordat Baron van Beukelaar het merkt;
want die is binnen met de dageraad.
30[regelnummer]
De Barones weet van de prins geen kwaad.
|
|