Gedichten. Deel 1. Teksten
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 495]
| |
[965C] Tabor(aant.)Weilanden hebben avond. 't Is het uur
dat aan de dauw behoort, al urenlang.
Heilige geesten liggen in het lang
even boven de grond, van zweven puur
5[regelnummer]
en afgerond; substantiële duur,
stereoscopisch onder sterk bedwang.
De dieptewerking, die ik mee ontvang
op het balkon, tegen het star azuur,
blijft in het cosmorama aan de gang;
10[regelnummer]
houdt het omhoog met mij in samenhang
en brengt de aarde op een lager plan:
gestrekt laken, waar ik nog vee zien kan,
een torenspits, verzonken bos en schuur.
De sterren staan tussen ons in gezakt.
15[regelnummer]
We vinden bij de hemel onderdak.
Er is hier plaats en tijd genoeg voor beiden.
Verheerlijking begint zich af te scheiden;
formeert een wolk van lichte duizelsteen
en laat ons bovenwerkelijk bijeen.
|
|