Gedichten. Deel 1. Teksten
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 388]
| |
[813] Leliën(aant.)Jeugdvoorvallen drijven als lijken boven.
Ik staar de gracht in van mijn eigen kwaad.
Hoe is het mogelijk, dat dit nog bestaat
en als een vegetatie ligt te stoven
5[regelnummer]
in zon die uit mijn zenith is verschoven
naar deze plek en langzaam ondergaat.
Leliën van bederf, lachend gelaat,
waarin het leven niet meer kan geloven.
Over de stenen balustrade leunend
10[regelnummer]
gaan mijn gedachten naar een oud weleer;
ben ik het kind, voor iedere daad gereed
en dat niet wist wat het spelend misdeed;
zich om geen god of ander goed bekreunend,
meester op zijn terrein en eigen heer.
|
|