Gedichten. Deel 1. Teksten
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 333]
| |
1946-1948 | |
[pagina 335]
| |
[711] Doornroosje(aant.)Houthakkers, die zich in het bosch verklikken.
Slooten, die op hun bodem staan te roesten.
Je eigen in de hoogte hooren hoesten.
Een edelhert met plotselinge schrikken.
5[regelnummer]
Spechten, als zachte mitrailleuren, tikken
tegen de honderd jaar in eikeknoesten.
Dat wij elkander tegenkomen moesten
was te voorzien met langgeworden blikken.
Hier is het uur. Op deze ronde plek
10[regelnummer]
heeft het tusschen ons plaats, een vuur,
dat niet verglaast. De groene diepte drinkt.
Terwijl de stilte verder openspringt,
met boomen van verbazing opgewekt,
omklemmen wij het eeuwig avontuur.
|
|