Gedichten. Deel 1. Teksten(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [522] (Embryo) III(aant.) Morgen. De stad ontstaat. Ik loop in haar geboorte met zoete ruggegraat. Een donzen perzikhuid 5[regelnummer] van jonge ochtendvochten ligt op het asphalt uit. De schoenen aan mijn voeten geven een kusgeluid. De tram, mijn gele bruidegom, 10[regelnummer] blijft voor mijn kleine voeten staan en ik bestijg het voorbalcon. De conducteur kijkt achterom; de directeur, de handelsman zijn ook van gisteren weerom. 15[regelnummer] Een paar kruimels beschuit tip ik nog van mijn lippen, die ik naar voren tuit. Vorige Volgende