Zacht Lawijd. Jaargang 8
(2009)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |||||||||||||||||
Michel Seuphor (1933). Foto: Filon
| |||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||
Yves T'Sjoen
| |||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||
Rozenkrans’ in 't Fonteintje gepubliceerd, alsook het eerste vroege fragment uit de roman-in-wording Heineke Vos en zijn biograaf.Ga naar eind1 Naast een productieve Minne figureren ook de redacteuren Herreman, Leroux en Roelants en de losse medewerkers Urbain van de Voorde en Hendrik Coopman in de eerste nummers van 't Fonteintje waarover de Antwerpse criticus zijn gal spuwde. | |||||||||||||||||
Gemeenschaps- en schoonheidsidealen in 1920De ‘ethies-revolutionaire tijd’ waar Seuphor aan refereert, begin jaren twintig, verwijst niet alleen naar Vlaanderen kort na de Eerste Wereldoorlog en de sociale en politieke esbattementen, maar ook naar de hevige maar kortstondige poëticale strijd die tussen de naoorlogse activisten en de humanitair expressionisten van het Antwerpse blad Ruimte (1920-1921) én de neoclassicistische schrijvers van 't Fonteintje is gevoerd. De oprichting van 't Fonteintje geschiedde immers op een moment dat Ruimte stilaan de nadagen beleefde. De modernisten die zich hadden verenigd in Eugène de Bocks blad traden zelfbewust in de sporen van andere periodieken, veelal kortstondig in hun bestaan, zoals De Stroom (1918), het subversieve Staatsgevaarlik (september-oktober 1919, met bijdragen van Gaston Burssens, Victor J. Brunclair en René de Clercq) en het eigentijdse Clarté-orgaan Opstanding (1920-1921). Deze bladen, waarin jonge revolutionairen, naoorlogse activisten en Vlaamsgezinde studenten elkaar vonden, voerden oppositie tegen het Belgische establishment en verdedigden het nieuwe internationalisme, zoals door Henri Barbusse en Clarté verkondigd. In zijn Ruimte-manifest benadrukte de Antwerpse socioloog Herman Vos de noodzaak ‘de geest zo ruim mogelijk’ te houden. Schrijvers dienden zich in het maatschappelijke debat te mengen en een boodschap van naastenliefde en vredelievendheid te verkondigen. De schrijver hanteerde niets minder dan een sociale ethiek. Zijn ethische bekommernis zou de mensenharten veroveren en kon dat klaarblijkelijk het meest overtuigend in een expressionistisch literair discours. Meer nog, voor de Ruimte-medewerkers kon en mocht literatuur alleen maar functioneren in een sociale, politieke, culturele en economische context en werd ze alleen binnen die dienende functie op haar merites beoordeeld. De kunstenaar werd in zijn revolutionair elan gedreven door een gemeenschapsideaal. Vos sprak over ‘mannen van de daad’ die de wereldgemeenschap voorrang verleenden ten opzichte van hoogstpersoonlijke besognes. Die besognes bleken volgens sommige critici in het modernistische veld in het kamp van de Fonteiniers te vinden. De uithaal van Seuphor moet tegen deze achtergrond worden gelezen. Ruimte was het verzamelpunt voor schrijvers en intellectuelen die tijdens de Eerste Wereldoorlog voor de zelfstandigheid van Vlaanderen hadden geijverd, daar ook in mindere of meerdere mate voor gestraft zijn of zelfs uitgeweken naar Nederland (zoals René de Clercq), en bij allerlei fracties van het activisme aansluiting hebben gevonden. Medewerkers als Gaston Burssens, Marnix Gijsen, Wies Moens, Achilles Mussche, en ook Victor | |||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||
Brunclair behoorden dan wel tot de modernistische jongeren, hun politiek-ideologische overtuigingen en poëticale denkbeelden verschilden soms grondig van elkaar. Vandaar dat Brunclair in de namenreeks enigszins afzijdig is geplaatst. Ze werden in de contemporaine kritiek als ethische kunstenaars voorgesteld. Seuphor gaf met zijn verwijzing naar de eigen revolutionaire ‘ethies[e]’ tijd aan dat, na de grootschalige destructie en ontreddering die de Eerste Wereldoorlog heeft gebracht, kunstenaars de gelederen moesten sluiten en ijveren voor dat nieuwe gemeenschapsideaal. | |||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||
Drie redactieleden van het tijdschrift 't Fonteintje, van boven naar beneden: Maurice Roelants, Richard Minne en Raymond Herreman (ongedateerd)
Tegenover zoveel oproer en vernieuwingsdrang, door Herreman wel eens aangeduid als ‘de beeldstormerij tot beginsel verheven’, plaatsten ‘de heertjes’ van 't Fonteintje een universeel schoonheidsideaal. Zij manifesteerden zich als estheten van de vorm, verdedigers van een art for art's sake-visie. Volgens de modernist Victor Brunclair waren deze dichters hoogstens ‘voorbeeldige huisvaders in de literatuur’, wellicht vervuld van goede deugdzaamheid en trouw aan de eigen huiselijke haard. Voortbouwend op neoklassieke poëzieopvattingen, zoals van ‘le mouvement fantaisiste’, distantieerden de dichters van 't Fonteintje zich inderdaad van ‘O Mensch!’-lyriek en hymnische lofzangen op de toekomstige, pacifistische maatschappij. Deze schrijvers positioneerden zich maar al te graag in een traditie. Reminiscenties aan neoclassicistische literatuur in binnen- en buitenland, zoals van de école romane in Frankrijk, komen weliswaar niet zozeer in 't Fonteintje zelf voor, maar wel in literaire kritieken die Herreman en Roelants in onder meer Den Gulden Winckel, De Witte Mier en andere tijdschriften in de jaren twintig publiceerden. In de Vlaamse literatuur dweepten zij vooral met Karel van de Woestijne en bij uitbreiding met ‘de heren’ van Van Nu en Straks (1893-1894 en 1896-1901). Vandaar dat Seuphor gewaagde van ‘(na voorgespelde les natuurlik) 'n echôtje knutselen’. De Fonteiniers dus afgeschilderd als slaafse navolgers van de Vlaamse Negen- | |||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||
Het tijdschrift 't Fonteintje met daarin opgenomen Maurice Roelants' open brief' aan Richard Minne
tigers. Overigens, die verwijzing komt als een mantra terug in de receptie van 't Fonteintje, en ook Herreman en Roelants hebben deze schatplichtigheid niet onder stoelen of banken gestoken. Alleen in de derde en laatste jaargang van 't Fonteintje heeft de redactie beschouwend proza opgenomen (met onder meer een recensie van Jan van Nijlens Het aangezicht der aarde (1923), in casu een neoklassiek dichter met wie zij zich verwant noemden). De Fonteiniers deelden een voorkeur voor klassieke gebonden dichtvor- | |||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||
men, esthetische standpunten (en dus geen ethische premissen), en een behoefte om over algemeen-menselijke waarden en gevoelens te schrijven. Dat de contraproductieve, divergerende literatuuropvattingen begin van de jaren twintig radicaal botsten, zeker op het moment dat Ruimte stilaan aan een zwanenzang toe was (het blad wordt finaal opgeheven in oktober 1921) en dat 't Fonteintje als nieuwe speler op het strijdtoneel trad, lezen we in de kritische sneer van Seuphor in Het Overzicht. Seuphor zelfwas pas in 1921 begonnen met zijn eigen ‘formeel expressionistische’ periodiek. Een blad dat door de inbreng van Geert Pynenburg eerst een uitgesproken Vlaams-nationalistische redactionele koers zou varen. Het blad behoorde tot de versplinterde modernistische strekking in het literaire veld in Vlaanderen en zou na het verdwijnen van Pynenburg en de toetreding van Jozef Peeters explicieter een (internationaal) forum voor de abstracte kunst (zoals van constructivistische ideeën) worden. | |||||||||||||||||
Flemende heertjes en kwakzalvende wiewaaienVoor de bredere context van deze korte beschouwing kan ik verwijzen naar de beschikbare literatuur. In dat onderzoek wordt alleen terloops aandacht besteed aan Seuphors reprimande (met de beschuldigingen van dilettantisme en epigonisme) aan het adres van de Fonteintjes-‘heren’. ‘Heertjes’ dus. Een diminutief dat mogelijk ook refereert aan de geringschattende vlag waarmee zij, na de relatief marginale storm die Ruimte in Vlaanderen heeft teweeggebracht, eigenlijk niet meer dan een siddering in een glas water, de neoklassieke literatuuropvatting in Vlaanderen een nieuw forum trachtten te bieden. Een forum dat ze vooral met het oog op de bekendmaking van de eigen literaire productie tot stand hadden gebracht. Na Regenboog (1918), dat ook al een bijzonder kort leven beschoren was, zochten Minne & Co vooral publicatiegelegenheid, 't Fonteintje heeft die functie vervuld. De ploeg van 't Fonteintje heeft de terechtwijzende speldenprik van Seuphor gevoeld. En prikte prompt tegen. De eerste gelegenheid is aangegrepen om de messen te wetten en die modernistische ‘kwakzalvers’ lik op stuk te geven. Het verslag van Vlaamsche Arbeid-redacteur Jozef Muls over de ‘Driejaarlijksche wedstrijd in de Nederlandsche Letterkunde (XVe tijdvak 1918-1920)’ was voor onze ‘heertjes’ de dankbare stok om terug te slaan. Immers, Muls had in zijn juryrapport de modernistische schrijvers in Vlaanderen een hart onder de riem gestoken en zich luidkeels verzet tegen de dichters die klassieke schoonheidsidealen koesterden. Maurice Roelants heeft die aanval niet alleen betreurd, in scherpe bewoordingen haalde hij er meteen ook de kritische oprisping van Seuphor bij teneinde beide ‘critikasters’ in een beweging van repliek te dienen. Als door een bij gestoken reageerde Van de Woestijnes zwager in zijn ‘Open brief aan Richard Minne’.Ga naar eind2 Elke tegenbeschuldiging kon blijkbaar dienst doen. Het leek wel op een rondje laatdunkend bakkeleien met Seuphor, zoals hij dat later met J. Greshoff uitvoeriger zou doen. | |||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||
‘Het Overzicht’ houdt niet op u, mij en zooveel anderen als doodgeboren kinderen te gedenken.Ga naar eind3 Onze positie is bijgevolg veel minder aangenaam dan de hunne: gesteld dat ‘Het Overzicht’ ons als de ware genieën van het jonge Vlaanderen huldigde, wat een vreugde zou het niet wezen tot Fernant [sic] Berckelaers te zeggen: ‘Gij mist misschien geen geld om een tijdschrift te leiden. Gij mist al de rest!’, terwijl wij hem dit thans van uit onze ongenade aan het verstand moeten brengen, wat tenslotte in mindere mate plezierig is. Het moet niettemin gebeuren. Het eerste nuttige werk om degelijke critiek mogelijk te maken is: de snullen die zooiets als critiek plegen vóór hun eigen gelul te plaatsen. Wij kunnen weliswaar niet al hun dwaasheden overzien: één kolommetje sticht echter afdoend. Aan deze geringschatting van het niveau van de literatuurbeschouwing in Het Overzicht ging ook nog een psychische veroordeling van Seuphor vooraf: ‘Wij zullen vroeg of laat in 't Fonteintje met ernst over hen schrijven die ernst verdienen, maar vooraleer met een Wies Moens of zelfs een Brunclair op waardige wijze ruzie te zoeken, is het noodig dat wij accoord gaan over het onomstootbaar feit dat het in het hoofd der critikasters van “Het Overzicht” niet pluis is’. Roelants stelt ook nog vast dat er ‘aarzeling noch twijfel [is] in zoo'n Berckelaers' hoofd, dat zich fier verheft tusschen schimmen en geraamten’. Seuphor als een bloedeloze rigor mortis. Verderop wordt Seuphor een ‘wiewaai’ genoemd, en alsof het vitriool niet op raakte, sloot hij ook nog af met een bedenking over Berckelaers' status als avant-garde kenner en de slinkse wijze waarop hij internationale modernisten opvoerde teneinde de eigen positie in Vlaanderen als vernieuwer te profileren, zo niet te legitimeren. Minne had Jozef Muls al eerder een ‘smokkelaar’ genoemd die in diens juryrapport geen literaire maatstaven hanteerde maar ‘politieke uitspraken’ had gedaan (‘Uitgezonden op zoek naar kunstenaars, speurt gij naar heiligen’, zo schreef Minne. Die ‘heiligen’ alluderen op onder meer Marnix Gij sens lange humanitair-expressionistische gedicht ‘Lof-litanie van den H. Franciscus van Assisië’, dat in de eerste jaargang van Ruimte is gepubliceerd). Mijn beste Richard, [...] Berckelaers [aarzelt niet] om [zijn] zoogenaamd avant-gardeproza in de Vlaamsche letterkunde te smokkelen onder de vlag van sommige buitenlandsche schrijvers met talent, zooals Philippe Soupault, die naar alle waarschijnlijkheid geen Vlaamsch verstaat en niet vermoedt met wie hij vaart of hoe erbarmelijk zijn stuk is vertaald. Om te besluiten dat ‘jongelieden à la Fernant [sic] Berckelaers’ een specimen uit het geslacht der ‘kwakzalvers’ zijn. Deze citaten zijn een staaltje van de wijze waarop de polemiek tussen modernistische en neoklassieke schrijvers in Vlaanderen is gevoerd, met meer oog voor de man dan voor de bal, en hoe diametraal de schoonheidszoekers en de | |||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||
avant-garde kunstenaars tegenover elkaar stonden. Ja, met getrokken messen en niet verlegen om een beschuldiging meer of minder. Polemieken die inmiddels lang zijn weggegleden in de nevel van de tijd. Naast Roelants publiceerden Herreman en een uitzonderlijke keer ook Minne een kritisch verslag in hun Fonteintje. Berckelaers speelt daarin veeleer impliciet de rol van te wantrouwen figurant die ‘appelen voor citroenen vent’.Ga naar eind4 | |||||||||||||||||
Ach, lafbekken, parasieten. Arrivisten. 't Fonteintje als Manneken PisSeuphor reageerde nog een keer op de reeks aantijgingen, in het bijzonder op de kanttekeningen van respectievelijk Herreman, Minne en Roelants in het januari-nummer van 't Fonteintje van 1924, en putte daarvoor uit een gelijkgestemd repertoire van denigrerende oprispingen en gratuite verdachtmakingen. Bedenkelijke eretitels als neodecadenten (‘langharige heertjes’) en epigonen (‘de mauw [sic] flemen van pâ en mâ’) waren nooit veraf. Heertjes en flemers, in die termen karakteriseerde de Antwerpse redacteur van Het Overzicht tot tweemaal toe de dichters van de poëticale tegenstrever. 't Fonteintje heeft zijn formaat van 12 × 16 tot 14 × 19 vergroot. Petit à Petit l'enfant grandit. Reeds wil het iets in het huishouden te vertellen hebben; maar de mauw [sic] flemen van pâ en mâ, en met hen tegen de broers en zusters samenspannen is 'n beetje laf, 'n beetje geparasiteer, ook een droevig stieltje om er te komen, want op die wijze groeit men nooit tot een fontoin. - Die langharige heertjes moeten natuurlik tonen dat ze deftige scholen bezochten waar ze leerden lezen en schoon schrijven. Nu echter hebben ze aan hun mooie verzekens, die tot nogtoe nooit het gehalte van Alice Nahon genaakte, een kritiek-rubriek toegevoegd, waarin ze praktiese kennissen van sofistiek ten toon spreiden en handig hun kleingeestig geuit onder het woord ‘rede’ verschuilen. Ze ontdekten n.l. dat Jozef Muls twee verschillende betekenissen gaf aan het woord ‘literatuur’, en Het Overzicht moet mee de ketel in voor een minder verzorgde boekbespreking, - en daarover 32 bladzijden a.u.b.! Nooit deed het getater van deze... (gesensureerd) zó denken aan een ander fonteintje van Brussel dat beroemd is.Ga naar eind5 Tenzij ikzelf iets heb gemist, is dit het enige noemenswaardige wapenfeit tussen 't Fonteintje en Het Overzicht gebleven. De Fonteintjes-‘heertjes’ en Seuphor hadden elkaar wellicht niets meer van enige verdere importantie mee te delen. | |||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||
Bronnen
|
|