Zacht Lawijd. Jaargang 8
(2009)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Michel Seuphor, uit Wenduyne aan Zee (1924) [Collectie Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Antwerpen]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Manu van der Aa
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelfverzekerde Berckelaers [...] niet alleen her en der in efemere studentenblaadjes gedichten gepubliceerd [had], maar ook in de krant De Schelde, orgaan van de Antwerpse Frontpartij’.Ga naar eind1 Uit de bibliografie opgenomen in de monografie van Herbert Henkels blijkt om welke ‘blaadjes’ het zou gaan: De Smeden, Herleving, Kunstleven, Herkenning en De Patroelje.Ga naar eind2 Tot dusver werd nauwelijks aandacht besteed aan deze Nederlandstalige poëzie van Seuphor. Omdat de kwaliteit ervan belabberd was, althans volgens de moderne beschouwers, is dat misschien terecht.Ga naar eind3 Toch loont het de moeite Seuphors valse start in de letteren eens van naderbij te bekijken. Het belangrijkste of althans meest gelezen blad waarin Michel Seuphor vanaf 1920 trachtte gedichtjes geplaatst te krijgen, was de krant De Schelde. Dit Vlaams-nationalistisch dagblad was in december 1918 in Antwerpen opgericht als Het Vaderland maar om verwarring met de gelijknamige kranten in Vlaanderen en Nederland te vermijden, was het in april 1919 omgedoopt tot De Schelde. In juli 1919 was de bekende literator Pol de Mont op aandringen van de uitgever, Gust Janssens, hoofdredacteur geworden. Hij drukte meteen zijn stempel op de krant door een wekelijks op zondag verschijnend letterkundig bijblad in het leven te roepen. Het eerste nummer daarvan verscheen op 17 augustus. De belangrijkste redacteur van het bijblad was Fritz Francken, pseudoniem van de oud-strijder Frederik Clijmans, die zelf poëzie schreef en door Paul Kenis beschouwd werd als ‘de meest caracteristieke van onze oorlogsdichters’.Ga naar eind4 Naast bijdragen over grote Vlamingen als de componist Peter Benoit, de jonggestorven dichter Albrecht Rodenbach of de toneelschrijver Nestor de Tière, bevatte het bijblad recensies (meestal van Pol de Mont of Fritz Francken) én ingezonden proza en poëzie van bekende maar vooral van beginnende jongere auteurs. Velen van hen zijn totaal onbekend gebleven, enkelen van hen hebben in min of meerdere mate naam gemaakt, zoals Alice Nahon, Geert Pynenburg, Maria de Lannoy, Ward Hermans en Willem van den Aker. In de rubriek ‘Spreekkamertje’ van het Kosteloos Bijblad voor het Zondagnummer van 21 november 1920, stond volgend bericht aan M. Seuphor: ‘Gelief een mededeeling te komen halen’. Twee weken later op 5 december 1920, luidde het: ‘Kunt gij ons antwoord komen halen? Het andere stuk is gezet en verschijnt vast in het volgende nummer’. Het redelijk lange gedicht ‘Weelde’, verscheen onder de auteursnaam M. Seuphor - eigenaardig genoeg onmiddellijk gevolgd door de mededeling: ‘(Pseudoniem van F. Berckelaers)’ - in De Schelde van 12 december 1920.Ga naar eind5 De eerste strofen ervan luiden: Als je zoo heel rustig sluimert op mijn arm,
melieveken van 't jaar,
mag ik dan je handen, als juweelen
van ivoor, streelen
met mijn vrije hand, zoo beedlend arm?
Heel zachtjes maar
en loom,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om je niet te wekken
uit de blauw' vertrekken
van je droom.
En eindigde met Ik weet..., o 'k weet nog zooveel mooie dingen;
maar 'k weet alleen maar niet
hoe dat ik die in woorden, looze woorden,
uit mijn ziel moet wringen.
Uit De Schelde, Kosteloos Bijblad voor het Zondagnummer, 5 december 1920 [privécollectie]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men kan van alles zeggen over dit gedicht maar niet dat het inhoudelijk blijk geeft van enige Vlaamsgezindheid of vormelijk getuigt van vernieuwingsdrang. Het is niet meer dan een banaal, clichématig liefdesgedichtje, wat de dichter zelf - getuige de laatste vier verzen - blijkbaar zelf maar al te goed besefte. Toch ging hij door met wringen: op 1 januari 1921 lag er weer een mededeling voor Seuphor op de redactie van De Schelde en op 6 maart kreeg hij van een ietwat geïrriteerde redacteur te horen: ‘Gelieve, als het niet te veel gevraagd is, de bewuste dingen terug te halen’. Met een volgende pennenvrucht had hij meer succes: ‘Ik voel wel wat voor deze proef, maar ze is heel lang en hier en daar te verbeteren. Wilt gij? Haal ze eens’, zo luidde het in het ‘Spreekkamertje’ van 27 maart 1921. In het bijblad van 15 mei 1921 kreeg hij eindelijk weer wat geplaatst, waarschijnlijk ging het om de bijgeschaafde lange proef, ‘Vraag niet Meilieve...’. Hoewel de titel opnieuw een liefdesgedicht doet vermoeden, gaat het hier vanaf de tweede strofe een heel andere kant uit. De dichter komt met allerlei niet al te geslaagde metaforen voor de dag om zijn ongeluk in tijden van eenzaamheid vorm te geven. Vormelijk scheert de eerste strofe langs het Gezelleplagiaat: het gierend/zwierend/tierend-trio komt rechtstreeks uit diens bekende gedicht ‘Gierzwaluwen’. Uit De Schelde, Kosteloos Bijblad voor het Zondagnummer, 12 december 1920 [privécollectie]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op 26 juni 1921 berichtte De Schelde in het bijblad over de verschijning, op 15 juni, van het eerste nummer van Het Overzicht ‘waarvan de inhoud haast geheel geleverd werd door medewerkers van ons eigen “bijblad” [...] Wij vinden er bijdragen in van Alice Nahon, Geert Pynenburg, F. Berckelaers en anderen, en deze bijdragen verraden aanleg en nog iets, dat niet minder geschikt is, om ons te behagen: een groote onbevangenheid in gevoel en gedachte...’. De redactie hoopte alleen dat het tijdschrift levensvatbaar zou zijn en raadde de jongeren aan ervoor te zorgen dat het blad een eigen karakter kreeg. Dat zag men wel in de Manifest-inleiding van het eerste nummer maar veel minder in de daaropvolgende bijdragen. Kerstmis 1920, met van links naar rechts: Edmond van Dooren, Michel Seuphor, Alice Nahon, Leo Michiels, Geert Pynenburg (met bril), Maria de Lannoy, Magda Stuyts, Victor Delhez, Flora de Lannoy en Margaretha Stuyts-Lambeaux
Geert Pynenburg, 1920
In de eerste twee nummers van Het Overzicht publiceerde Seuphor geen poëzie. Het bijblad van De Schelde bracht op 17 juli nog wei zijn idyllische gedicht ‘Lied’. In totaal kreeg Seuphor dus met moeite drie gedichten geplaatst in De Schelde. Geen van deze drie getuigt van een uitzonderlijk talent. In zijn autobiografische sleutelroman Les évasions d'Olivier Trickmansholm schetste de auteur zelf echter een heel ander beeld van zijn pril dichterschap: Trickmansholm écrivait ses premiers vers. [...] C'était d'ailleurs un sonnet parfaitement classique où il parlait de son grand âge, du lourd fardeau de la vie, d'une cloche qui tinte, du vent d'automne et des feuilles mortes du parc avec lesquelles les enfants jouent insouciants.Ga naar eind6 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Collectie Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Antwerpen]
Uit De Patroelje, 11 juli 1921 [Collectie Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Antwerpen]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier verwijst Seuphor naar zijn poëziedebuut in Roeland. Weekblad voor alle Vlamingen, het tijdschrift dat hij met Jules van Beeck had opgericht en waarvan op 1 november 1919 het eerste van slechts twee nummers zou verschijnen. Het is onduidelijk waarom dit blaadje in de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging het predikaat ‘activistisch’ meekreeg, want behalve Seuphors flauw flamingantische ‘Kennismaking met den lezer’ en een overdruk van René de Clercq Vlaams strijddichtje ‘De Blauwvoet vliegt!’, allebei in het eerste nummer, verscheen er voorts weinig Vlaamsgezinds in het tijdschrift.Ga naar eind7 Ook Seuphors sonnet ‘Rust’ is vormelijk zowel als inhoudelijk inderdaad perfect klassiek, zoals uit de eerste strofe mag blijken: Hoe vreedzaam in z'n zilveren schemerpracht
ligt op de stad de sterrennacht te gloren;
geen daagsch gerucht komt nog de rust verstoren
dan schuinend bladgeruischel fluistrend zacht
De dichter had dit Shakespeare-sonnet naar eigen zeggen gemaakt comme ça, sans penser à rien, presque par hasard, et ce premier petit chef-d'oeuvre fut suivi de beaucoup d'autres - poèmes en prose, sonnets, ballades, impromptus, églogues. [...] Ils [= les vers] plurent assez facilement à cause de leur romantisme. Toutes les revues de chapelle en publièrent, en redemandèrent [...]Ga naar eind8 Het lijkt alsof Seuphor het hier ironisch heeft over de ‘meesterwerkjes’ van zijn alter ego Trickmansholm, maar dit fragment wijkt in toon nauwelijks af van die van de hele roman, die een monument is van schaamteloze zelfverheerlijking. In werkelijkheid lag er meer dan een jaar tussen het verschijnen van ‘Rust’ en zijn volgende publicatie ‘Weelde’ in De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schelde. Paul van Ostaijen had het later wellicht niet zonder reden over Seuphors ‘overtuiging in de a-priorische knapheid van zijn vulpen’.Ga naar eind9 Zelfs Seuphors jeugdvriend Pieter Verrijken kon in zijn over het algemeen erg positieve ‘Karakterstudie van F. Berckelaers’ evenmin onvermeld laten dat zijn studieobject ‘nogal onder den indruk van zich zelve’ was.Ga naar eind10 Tussen Van Ostaijen en Seuphor heeft het, zoals bekend, nooit geboterd. In het eerste nummer van Het Overzicht had Seuphor Bezette stad ietwat uit de hoogte besproken: de bundel had hem een ‘aangenaam uurtje laten doorbrengen’, maar hij kon zich niet inbeelden dat de dichter ‘artistieke bedoelingen’ had. Hij noemde het werk ‘verdienstelijk [...] maar dikwijls ook verward, met 'n grote mangel aan duidelijkheid, wat onder alle opzichten 'n gebrek - zijn gebrek? - is’. Nu stond Seuphor in die tijd niet alleen met zijn kritiek op Van Ostaijens poëzie, maar uitgerekend Geert Pynenburg, zijn mederedacteur bij Het Overzicht, had in het bijblad van De Schelde van 31 juli 1921 toch meer begrip getoond: ‘Als 'n geestig spel zonder diepere zin, het ijlen van een koortslijder, ziet het er soms uit, maar het zijn vastgehouden beelden van de moederstad die de uitgewekene meenam. Beeldend geeft hij soms de syntheze der stad, wier hartslag ge hoort, en hier en daar stijgt haar droeve noodkreet als in Dode Zondag, met het suggestieve metafoor, roerend 'n beeld heel de vereenzaming uitdrukkend’. In de eerste reeks van Het Overzicht publiceerde Seuphor overigens slechts één eigen gedicht, namelijk ‘Irrequies I’ in het dubbelnummer 3-4 van augustus 1921, waarbij Jespers terecht opmerkte: ‘geen treffender verschil, inderdaad, dan tussen Bezette stad, de gedichten waarmee Van Ostaijen zich wenste te cureren van lyrische hogeborstzetterij, en de verzen van zijn jonge, overmoedige criticus’.Ga naar eind11
Zowel Pynenburg als Seuphor bleven ondertussen naar afzetgebieden zoeken voor hun pennenvruchten, die ze blijkbaar niet allemaal in Het Overzicht konden of wilden publiceren. Van beide redacteurs vinden we immers enkele gedichten terug in het Antwerpse geïllustreerde weekblad Kunstleven waarvan op 17 september 1921 het eerste nummer verscheen. Het blad - waarvoor Leclercq en De Ridder reclame ronselden - berichtte uitgebreid over het Antwerpse aanbod op het vlak van theater, muziek en film en in mindere mate over literatuur en beeldende kunst.Ga naar eind12 De meeste bijdragen verschenen anoniem of onder initialen, maar occasioneel leverden ook bekende namen als Lode Baekelmans en Jozef Muls een bijdrage. Heel af en toe nam het blad gedichten op, zo in de eerste jaargang van A.W. Grauls, Marnix Gijsen en Geert Pynenburg en op 7 oktober 1921 ‘Kerkhof’ van Michel Seuphoor [sic], dat al eind 1919 geschreven werd en duidelijk beginnerspoëzie is. Hetzelfde gold voor zijn gedichten die verschenen in de echt marginale bladen Herleving (5) en De Patroelje (1).Ga naar eind13 Van deze twee kende alleen het in 1920 opgerichte maandblad van de Algemeen Vlaamsch Normalistenbond Herleving een wat ruimere verspreiding. De Smeden, waarin Seuphor volgens Henkels vier gedichten geplaatst kreeg, is zo marginaal dat ik ze niet teruggevonden heb. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het januarinummer 1922 van het studententijdschrift De Goedendag figureerde Seuphor met ‘Passie’, opnieuw een vrij traditioneel gedicht (geschreven in november 1920) dat in moderniteit niet kon wedijveren met de gedichten van onder meer Karel Ruys en Victor J. Brunclair in hetzelfde nummer:Ga naar eind14 'k Heb in de rijken van je passie meegedraafd,
maar noch droesem noch boôm
heeft de gouden beker die m'n lippen laaft;
noch droesem noch boôm.
Ik heb me gulzig aan je mond bedronken,
aan je welige mond,
nooit moe gebrast en nimmer leeggeschonken;
je welige mond.
'k Heb me aan je schenke lippen zat gezopen,
en de brandende wijn
blijft overvloedig langs je lippen lopen;
de brandende wijn.
En 'k zag de afgrond van je zwarte ziel gegrift
in je smachtende blik,
vlammend in de lust van aardse helle-drift;
je smachtende blik.
Toen heeft mijn geest in stille neveldroom gewaad:
op je deinende borst
golven van je haar, en op mijn bleek gelaat.
Je deinende borst....
Ik heb me gulzig aan je mond bedronken
en op het deinen van je borst in droom gezonken.
In Kunstleven verscheen in april 1922 ‘Mijn ziel’, een voor zijn doen erg kort gedicht dat al in maart 1920 was ontstaan.Ga naar eind15 Het is vreemd dat Seuphor dit oude werk nog geplaatst wilde krijgen op een moment dat hij in Het Overzicht stilaan modernere paden ging bewandelen met, bijvoorbeeld, in het nummer van oktober 1921 een gedicht van Brunclair en lino's van Edmond van Dooren en Victor Delhez. De publicatie van ‘Mijn ziel’ viel zelfs ruim nadat Seuphor de lezing van Theo van Doesburg in het atheneum van Antwerpen had bijgewoond op 2 december 1921 en waarover hij later getuigde: ‘De lezing [...] en de lichtbeelden [...] betekenden een schok voor mij, een ware intellectuele ommekeer’.Ga naar eind16 De eerste min of meer modern aandoende niet-beschouwende tekst die Seuphor publiceerde, was de prozaschets ‘Werkeloos’ in Het Overzicht van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Victor J. Brunclair [uit Vandaag, 1 september 1929]
november 1922. Op echte poëzie was het nog een half jaar wachten want pas in het mei-juninummer 1923 verscheen ‘Te Parijs in Trombe’, later dat jaar volgden nog ‘Zomer 1923’ en ‘Daggeknetter’. Geert Buelens noemde deze poëzie zeer terecht ‘epigonenkunst pur sang’.Ga naar eind17 Zuiver chronologisch bekeken kwam Seuphor ook een jaar of twee te laat. Ondanks verwoede pogingen zou hij die voorhoede van Vlaamse dichters, aangevoerd door Van Ostaijen, nooit meer kunnen bijbenen. E. du Perron merkte in dit verband op dat Seuphor razend jaloers was op Paul van Ostaijen ‘omdat iedereen in Antwerpen wist wie P.v.O. was, terwijl alleen zijn goede vrienden wisten dat “de Naant” ook dergelijke verzen schreef.’Ga naar eind18 Dat gevoel van miskenning zou ook de belangrijkste reden worden voor Seuphors definitieve vertrek naar Parijs. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar zover was het nog niet. Vooral door de connecties van de Antwerpse constructivist Jozef Peeters, die in 1918 al de kring Moderne Kunst had opgericht en die eind 1922 de plaats van Geert Pynenburg in de redactie van Het Overzicht had ingenomen, kon het tijdschrift zich toch ontwikkelen tot een gerespecteerd avant-gardeblad. Peeters introduceerde Seuphor in de avantgardistische kringen in Berlijn en Parijs, waar de stichter van Het Overzicht wonderwel gedijde en vaak ook de sympathie van belangrijke spelers wist te winnen. Bijvoorbeeld van Herwarth Walden, de directeur van het internationaal gereputeerde expressionistische tijdschrift Der Sturm. In het juninummer van 1923 kreeg Seuphor ‘Arbeitslos’ geplaatst, een vertaling door Carel Willink van ‘Werkeloos’, het prozastukje dat eerder in Het Overzicht stond. In dezelfde jaargang volgden andere vertalingen en in maart 1924 figureerde hij zelfs met een voorheen ongepubliceerd Nederlandstalig gedicht, wat duidelijk een brug te ver was voor de Duitse zetter gezien de onfortuinlijke drukfout in de titel: ‘Wenduyne-aan-zeek’. Daarmee zal in die dagen ongetwijfeld wat afgelachen zijn in de Hulstkamp, het aan de De Keyserlei gelegen stamcafé van Paul van Ostaijen en zijn artistieke vrienden. Wenduyne aan Zee, zoals de correcte titel luidde, werd later dat jaar evenals Te Parijs in Trombe en Carnet Bric-à-Brac als plaquette uitgegeven door Het Overzicht. In Les évasions d'Olivier Trickmansholm heeft Seuphor het over slechts ‘deux grands receuils de poèmes’, waarvan de eerste, Poèmes getiteld, oudere impressionistische gedichten bevatte en die door de kritiek doodgezwegen werd. Seuphor moffelt zijn vroege, Nederlandstalige gedichten dus niet helemaal weg, al werden ze in werkelijkheid nooit gebundeld. Over de tweede gefictionaliseerde bundel, Vie, lezen we dat het ging om: un innomable bric-à-brac de proses et de vers où le flamand, le français et même i'allemand se mélangent. On y sent les influences de Tzara et de Cocteau, mais avec une note plus effrontée peut-être. A côté de poèmes philosophiques, synoptiques, onomatopiques et cyniques, on trouve par endroits d'étonnantes réussites d'expression synthéthique, que dépare malheureusement un zèle constant d'enlever au dadaïsme la palme de l'absurde.Ga naar eind19 Uiteraard deelde de kritiek die visie niet. Seuphor heeft het vervolgens over de ‘exécution capitale de Graal et de Trickmansholm’ en over ‘des longues chroniques, des feuilletons entiers que les journaux lui consacrent’.Ga naar eind20 In werkelijkheid kan men het aantal besprekingen van de drie bundeltjes op twee handen tellen en met de lengte ervan viel het ook nogal mee. Wat dat laatste betreft, spande Gerard Walschap in het Antwerpse weekblad Het Vlaamsche Land de kroon met wat wellicht de kortste recensie aller tijden is - ik citeer in extenso: ‘Prullen’.Ga naar eind21 Dat de kritieken vol venijn zaten zoals Seuphor in Les évasions d'Olivier Trickmansholm schreef, klopte wel. Zo verwees Emmanuel de Bom de auteur van Carnet Bric-à-Brac naar de Antwerpse psychiater Dr. Sano, ‘die wel meer zulke klanten onder zijn patiënten moet hebben’.Ga naar eind22 De - voor zover mij bekend - enige Nederlandse criticus die zijn licht liet schijnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Collectie Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Antwerpen]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over Seuphors prille poëzie, Martin Premsela, dacht in dezelfde richting en stelde in Den Gulden Winckel dat Carnet Bric-à-Brac ‘slechts waarheden en waarden bevat, die in verhouding zijn tot de primitieve ziel van den heer Seuphor-zelven’.Ga naar eind23 En Lode Monteyne vroeg zich naar aanleiding van dezelfde bundel af: ‘gelooft Seuphor werkelijk aan hetgeen Fernand van Berkelaers [sic] eens over hem schreef in Der Sturm, nl. dat hij was de grootste dichter van het moderne Vlaanderen?’.Ga naar eind24 Een jaar later schreef Monteyne over de twee andere ‘onooglijke’ brochures: ‘Men zoekt in dit aartsslechte scholieren-proza te vergeefs naar één woord met suggestieve kracht’.Ga naar eind25 In 7 Arts twijfelde Maurice Casteels eraan of hij Wenduyne aan Zee en Te Parijs in Trombe wel tot de Nederlandstalige productie mocht rekenen, want ‘J'y trouve des mots flamands, français, anglais, allemands’ en vond vervolgens ‘aucune émotion et peu de plaisir’ in Seuphors ‘lignes d'inégales longueurs’. Toch las hij ook dingen ‘qui valaient la peine d'être lues’, al zag hij in toekomstig werk graag ‘des idées interessantes en une prose correcte’.Ga naar eind26 Geert Pynenburg, die door Seuphor in november 1922 aan de kant was geschoven als redacteur van Het Overzicht, toonde zich in de recensie die hij onder het pseudoniem Geert Grub schreef voor het marginale tijdschriftje De Akker opvallend mild: ‘M. Seuphor is geen gek, geen dwaas. Het is 'n man die nadenkt en opmerkt... doch helaas te oppervlakkig om iets groots te geven. Z'n geest is meer gespitst op 't schieten van 'n opppervogel wat geestigheid en goedkope spot betreft, dan op 't delven van 'n waarheid als 'n hefboom’. En hij besloot: ‘Laat dit wilde haren zijn [...] wachten we de toekomst af om te oordeelen over de waarde van z'n werk in de opbouw van de nieuwe kunst in Vlaanderen’.Ga naar eind27 Aartsrivaal Paul van Ostaijen ten slotte wijdde in zijn ‘Quelques notes sur la situation artistique en Flandre’ drie zinnen aan de werkjes van Seuphor. Twee daarvan zaten vol venijn: ‘M. Seuphor a fait une tentative louable vers un rapport nouveau, mais je crains fort que, sa grande indépendance de l'orthographe et de la grammaire mise à part, il n'y ait réussi. M. Seuphor, qui est assez sensible pour se méfier du sérieux de notre Flandre apathique, n'a eu que ce seul tort de prendre lui-même trop au sérieux’.Ga naar eind28 Maar het stuk dat Seuphor het meest gekwetst heeft, kwam van Victor J. Brunclair - althans als we de versie in Les évasions d'Olivier Trickmansholm mogen geloven, waar de boosdoener de weinig verhullende naam Victor Brun kreeg. In de sleutelroman wordt Trickmansholm na de publicatie van Bruns opschuddingverwekkend artikel ‘Parsifal ou Monsieur le nègre’ op straat en in de cafés uitgelachen (‘Tiens, Monsieur le nègre’) of misprijzend genegeerd. Het woord ‘neger’ komt echter niet voor in Brunclairs stuk in Vlaamsche Arbeid, ‘De Windzijde van het Vlaams ekspressionism’, wel bij Monteyne, die zijn recensie van Carnet Bric-à-Brac afsloot met: ‘Dan zien wij al hoe, om dezen onbehendigen profaneerder van ontaarde negerkunst: de negers lachen / lijk negers kunnen lachen!’.Ga naar eind29 Brunclair was evenmin vriendelijk en noemde Seuphors dichtkunst onder meer ‘een stijlloze mengelmoes, een soldenhuis van beelden’ en ‘een mislukte truc’. De dichter zelf heette ‘de gochelaar [sic] die vergat een valse bodem in zijn hoed te steken’, lid van ‘het gild der literaire voddenrapers’ en een ‘trapezist in het luchtledige’. En dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Collectie Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Antwerpen]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was Brunclairs bijdrage niet eens bedoeld als een stuk tegen Seuphor, maar veeleer als een afrekening met Willy de Hous, de toenmalige hoofdredacteur van De Schelde, die Seuphor ‘ex-kwekeling van maëstro de Mont’ een ‘waardig vertegenwoordiger van het dadaïsm’ had genoemd en Wies Moens, Paul van Ostaijen en Brunclair zelf te licht had bevonden.Ga naar eind30 Ook Karel Ruys nam Seuphor in bescherming in De Schelde.Ga naar eind31 Na een lange, gewichtige maar warrige inleiding waarin hij probeerde uit te leggen wat dadaïsme en surrealisme is - hij had de klok wel horen luiden maar wist niet waar de klepel hing - noemde hij Seuphors bundels ‘slechts een verre echo van het Fransche Surrealisme. Het werk is nog te veel impressionistisch om de uiterste grenzen van het superreëele der wereld avant-garde te betreden’. Sommige verzen uit Wenduyne aan Zee getuigden van ‘een hooge menschelijke waarde en verschillende aphorismen zijn zeer aardig’. Al bij al nogal zuinig qua lof maar Ruys had ook nog een appeltje te schillen met de liberale literatuurkritiek: We sluiten dit artikel met een blaam uit te spreken voor hen die dezen jongen kunstenaar het recht ontzeggen in de categorie der begenadigden te treden, omdat ze niet begrijpen, niet willen begrijpen of als critisch recensent van dagblad of tijdschrift te lui zijn geweest hun letterkundige geschiedenis die tot '80 of 90 gaat verder bij te werken. Nummer éen in dit zoete spel der gemakkelijke critiek die aanvangt met het woord ‘idioot’ en eindigt met ‘dubbelen idioot’ is Emmanuel de Bom, litterair adviseur bij ‘De Volksgazet’ vriend van Herman Teirlinck, Brusselaar en vernieuwer der Vlaamsche Tooneelkunst, die hem telkens een stuk rijker maakt wanneer hij de kunst of den godsdienst ridiculiseert. Nummer twee, Lode Monteyne, leeraar in het Middelbaar onderwijs, Hoofdopsteller van ‘Het Toneel’ medewerker aan den ‘Vlaamschen Gids’ gesubsidieerd tijdschrift der intellectueele Vlaamsche Liberalen, ex-Nationalist en verder auteur. [...] Er zijn niet te veel gentlemen tusschen de Vlaamsche liberalen. In Les évasions d'Olivier Trickmansholm organiseert de ontgoochelde dichter een groot feestmaal om zijn oude vrienden, onder wie Victor Brun, opnieuw voor zich te winnen. Dat lukt min of meer, maar op weg naar huis wordt Trickmansholm door een paar dokwerkers in elkaar geslagen, wat voor hem de druppel is en hem doet besluiten om naar Parijs te vertrekken. In de loop van maart 1925 verhuisde Michel Seuphor inderdaad definitief naar Parijs. Op dat moment waren alleen de stukjes van De Bom en Walschap, de eerste kritiek van Monteyne en de polemiek van Brunclair verschenen, maar Seuphor was uiteraard danig teleurgesteld in deze beperkte en bijna uitsluitend negatieve respons op zijn bundels. Voortaan zou hij alleen nog in het Frans schrijven. Het zal echter duidelijk zijn dat er aan hem geen belangrijk noch beloftevol Nederlandstalig dichter verloren is gegaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gedicht uit Carnet Bric-à-Brac (1924) [Collectie Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Antwerpen]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BibliografieDeze bibliografie (gebaseerd op H. Henkels) bevat de eerste tijdschriftpublicatie van de Nederlandstalige gedichten van Michel Seuphor. Het tijdschrift De Smeden heb ik niet kunnen retraceren, evenmin als het gedicht ‘Geloof’ dat in Herleving zou verschenen zijn.
|
|