| |
| |
| |
Jan Hammenecker geportretteerd door Gerard Walschap [amvc-Letterenhuis]
| |
| |
| |
Document
Manu van der Aa
Twee brieven van Jan Hammenecker aan Gerard Walschap
De priester-dichter Jan Hammenecker (1878-1932) werd geboren in Mariekerke, een dorpje aan de Schelde niet zo heel ver van Londerzeel Sint-Jozef, de parochie waarvan hij in 1913 onderpastoor werd.Ga naar eind1 Daar woonde hij tegenover de jonge Gerard Walschap (1898-1989), met wie hij al snel bevriend geraakte. Een tiental jaren, van 1913 tot 1923, heeft Hammenecker een erg belangrijke rol gespeeld in het leven van de toekomstige Vlaamse romancier. Op de eerste plaats opende hij voor Walschap - in de woorden van zijn biograaf Jos Borré - ‘de poorten naar de literaire wereld’.Ga naar eind2 Toen Walschap op internaat zat, schreven ze elkaar haast dagelijks en tijdens de vakanties waren ze onafscheidelijk. De priester ving Walschap ook op toen hij in 1921 weggezonden werd uit het klooster en niet meer wist van welk hout pijlen maken. Toen Walschap in de loop van 1924 definitief naar Antwerpen verhuisd was, zagen ze elkaar minder maar de vriendschap hield stand, al begon Walschap nu ‘hoe langer hoe beter [Hammeneckers] gebreken’ te zien. Het ontbrak Hammenecker vooral aan manieren, zodanig dat Walschap aan zijn verloofde moest bekennen: ‘Oh ik durf wezenlijk met hem bij geen vreemde mensen meer komen’.Ga naar eind3 Dat deed echter niets af aan zijn bewondering voor de schrijver Hammenecker, getuige de twee grote stukken in Het Vlaamsche Land (van 14 en 21 april 1923) waarin hij onder meer schreef: ‘Ondertusschen heeft deze petit vicaire [...] zich al dadelijk, met maar enkele werken,
aangesloten bij 't gezelschap van grooten als Verhaeren en Ver- | |
| |
schaeve’. In Hooger Leven van 10 april 1927 noemde Walschap Hammenecker nog ‘wellicht de grootste’ priester-dichter sedert Cezelle. Hammenecker van zijn kant schreef een voorwoordje bij Walschaps debuutbundel Liederen van leed (1923).
Begin 1930 liep het echter helemaal mis tussen Walschap en Hammenecker. De priester viel over de in zijn ogen zedenloze roman Adelaide (1929) en stuurde de auteur een door vuur aangevreten halfbedrukte bladzijde uit het boek - het einde van hoofdstuk 4, waar Adelaïde zich inbeeldt ‘hoe het zijn zou’ als een aantal mannen haar ‘onvoldoende gekleed’ zouden begluren - met de vlammende boodschap:
Beste Gerard
Hebt Gij dat geschreven?
Gij?
Zoon van uw Vader en Moeder!
Gij, spijts alles mij zoo dierbaar, mijn mijne Gerard! En uw kinderen, als ze dat later lezen: Vader was nondedju 'ne smeerlap, of hoe zullen ze vloeken? Leer ze meer als begottekens en dedju's: ze zullen milliard de milliards vandoen hebben.
Ik ben eindeloos droef: uw boek Adelaïde; hoor, Gerard, het ligt in mijn kachel te branden: schoone band, schoone letter op goed papier: flinke stijl (zie Marnix Gijsen) schoone vlam: adieu, Adelaïde! Weg, Adelaïde!Ga naar eind4
Walschap sloeg terug:
Zeer Eerwaarde Heer Pastoor
Ik heb uw invectieven ontvangen. Voor mijn kinderen bewaar ik mijn boek, uw ‘brief’ en dit antwoord. Ik zal hun zeggen: al het kwaad dat in mijn boek staat heb ik geleerd toen ik bij priesters en paters was en 't zelf wilde worden.
[...] Ik zal [mijn kinderen] zeggen dat de priester die hun vader een smeerlap genoemd heeft, door zijn dronkenschap en door zijn te veelvuldige en te vriendelijke omgang met meisjes, ook met mijn nichten, voortdurend ergernis heeft gegeven in 't openbaar, [...]
Ik zal hun zeggen dat ik bereid was het handschrift [van Adelaide] ongepubliceerd te laten liggen en dat ik het aan een wijs en voorbeeldig priester gegeven heb en hem gevraagd: mag ik dit, ja of neen, laten verschijnen? Hij heeft ja gezegd. In geweten mag ik dus gerust zijn.Ga naar eind5
| |
| |
[amvc-Letterenhuis]
| |
| |
[amvc-Letterenhuis]
| |
| |
In het pakket brieven uit het archief Walschap dat het amvc-Letterenhuis onlangs verwierf, zitten twee brieven die Hammenecker in de weken na het voorval schreef in een poging zijn vriendschap met Walschap te redden.
Beste Gerard,
Ik mag wel, denk ik, een woordje terugschrijven op uw brief van gister.Ga naar eind6
Heeft een ernstig en voorbeeldig priester tot zelfs den passus, dien ik u gezonden heb, goed gevonden?Ga naar eind7 Dan begrijp ik dien priester en veel andere dingen niet meer. Dan trek ik al mijn woorden terug. Ik trek ze toch terug in die mate, waarin ze niet dien tekst, maar u in uw persoon konden treffen.
Gij weet heel, heel goed, dat ik me steeds heb verheugd in al wat u verheugde; dat ik u geen kwaad hart kan toedragen; dat ik lijd als ik uw boek niet onvoorwaardelijk kan loven. Wat gij zult vertellen aan uw kinderen over mij? 't Dichtst bij de waarheid zou komen: dat ik u steeds met alle genegenheid alle goed heb gegund aan u en aan de uwen. Of het andere, dat ge verder zoudt vertellen, even waar zou mogen heeten, zullen we God en den mulder laten scheên.
Laten we kalm zijn en niets al te tragisch opnemen. Ik althans geef me zelf dien raad, en zal er denkelijk goed mee varen.
Ik groet u en de uwen met onverwoestbare genegenheid.
Het is niet helemaal duidelijk of Walschap op deze brief geantwoord heeft. Er is geen schriftelijke reactie bekend maar uit de volgende bewaard gebleven brief van Hammenecker - gedateerd ‘Sint Jan [= 24 juni] 1930’ - blijkt dat er ondertussen toch enige vorm van contact moet geweest zijn.
Goede Gerard,
Waar wil dat heen?
Ik sta tegenover uw boek Adelaïde zoo objectief mogelijk. Ik huldig ervan de meer dan veel kwaliteiten; want het heeft er meer dan veel; maar mijn geweten verbiedt me goed te keuren, wat ik in uw boek niet kan goed-keuren: namelijk de voor doorsneê-zielen gevaarlijke verbeeldingen, of daarvan, voor velen, zeer zeker, felle suggereeringen.
't Is doodjammer, dat mijn gesprekken over uw boek u zoo slecht worden overgebracht, of door u zoo averechts opgenomen.
Nu verder. De Academie. God toch! Heb ik gewerkt om daarvoor candidatus te zijn? Neen! Maar aan hem, die me dit heeft gezeid: we zullen u voordragen als 2den candidaat, heb ik, een woordje van dank gestuurd. Wat zoudt gij gedaan hebben? 'k Was eerste candidaat: 'k wist het niet.
Dat Aug. Van Cauwelaert verkozen werd, kan ik heel goed velen, misschien vooral om der wijze, waarop dat is gebeurd vermoedelijk.Ga naar eind8
| |
| |
[amvc-Letterenhuis]
| |
| |
| |
| |
Ik heb den genadigen blik des Konings, wanhopige pogingen aanwendende, gezocht!Ga naar eind9 Dat is werkelijk om homerisch te lachen en [om?] in een ‘revue’ te komen. Lacht, gij, die lachen kunt, of niet en kunt, lacht! Ik lach meê! En lach ook gij, Gerard, die weet, dat het zoo niet kan geweest zijn van mijnen kant uit.
Verneem, dat ik mijn Beevaartje met mijn volk naar Scherpenheuvel juist had gesteld op dien dag om u te ontmoeten en Judith (?) en volk van Mariekerke, enz..Ga naar eind10
Ik heb u niet uitgenodigd en wèl Alfons, omdat ik hem 't plezier wilde gunnen eens naar huis te komen en om hem bij me te hebben als diaken.Ga naar eind11
Ik heb gejuicht om de geboorte van uw Lieven.Ga naar eind12 Maar mijn 1e mei, en mijn reisje naar Brugge, en mijn vergetelheid ook, ja, zijn ervan de oorzaak, dat ik u niet tijdig heb gelukgewenscht.
Dat van die ‘prijzen van Staat en Provincie en Beernaert’ zullen we maar onbesproken laten.Ga naar eind13 Hebben is hebben, en krijgen is de of geen kunst. Ik gun u dat geld: liever aan u dan aan een ander. Dat spreekt vanzelf.
Na vijftien jaar vriendschap, vijftien jaar of minder! onmin tusschen ons beiden: dat kan ik me niet voorstellen, dat kan ik niet verdragen, dat moogt gij niet willen: dat is geen werk, dat is bellum inter fratres.Ga naar eind14
Laat me, bid ik u, bid ik u, mijn gedachtejes houden, mijn, ja, maar één gedachtetje: We mogen niet zinnelijk zijn voor ons zelf - dat's klaar - noch anderen op mogelijke wegen voor zinnelijkheid brengen. Dat is, meen ik, oirbaar Thomistisch, en niet teveel gevraagd van een katholiek schrijver.Ga naar eind15
Zijn we niet akkoord op dat punt, - wat ik niet geloof, - dan kunnen we toch nog vereenigd blijven, al was 't maar in O.L. Heer.
Ik wensch u en de uwen alle goed.
Op papier kwam het allemaal wel weer goed: in een brief van begin oktober 1930 noemde Walschap Hammenecker opnieuw ‘goede vriend’, maar er was toch iets gebroken.Ga naar eind16 Het feit dat ze elkaar nog maar een keer ontmoetten, is veelzeggend. Eind april 1932, enkele weken voor zijn dood, schreef Hammenecker een laatste aangrijpende brief aan zijn ‘Beste Gérard’. De priester leed al enige tijd aan keelkanker die nu werd behandeld met radiotherapie, wat hem veel pijn bezorgde, maar ‘uit die pijn moet dan de genezing komen. Waarom het niet gelooven? Onderwijl weet ik, wat lijden is’. Hammenecker stuurde een prozagedicht mee getiteld ‘Angelpijn’, waarin de lijdende schrijver zich vergelijkt met een gevangen snoek: ‘Broeders, er zit een haak in mijn keel.’ De pastoor besloot zijn brief met ‘Laat uw kindertjes voor mij wat bidden’.Ga naar eind17
| |
| |
[amvc-Letterenhuis]
|
-
eind1
- Over Hammenecker zie Jos. van Reusel, Jan Hammenecker. J. van In, Lier 1945.
-
eind2
- Jos Borré, Gerard Walschap. Rebel & missionaris. Dedalus, Antwerpen 1990, p. 22.
-
eind3
- Zie hierover Ben d'Achard van Enschut, ‘Gerard Walschap op reis met Jan Hammenecker’, in: Omtrent Gerard Walschap, mei 2008.
-
eind4
- Voor een foto van dit document, zie Veerle Daelman & Carla Walschap, Album Gerard Walschap. Manteau, Antwerpen 1986, p. 50.
-
eind5
- G. Walschap aan J. Hammenecker, 10 februari 1930, in Gerard Walschap, Brieven 1921-1950. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam 1998, p. 183-184.
-
eind6
- Hoewel deze brief gedateerd is 22 februari, is hij duidelijk een antwoord op Walschaps brief van maandag 10 februari. Ofwel vergiste Hammenecker zich in de datering (22 in plaats van 11) ofwel heeft Walschap geaarzeld om zijn brief effectief te posten.
-
eind7
- Ironisch genoeg was de priester in kwestie, Jan Hallez, goed bevriend met Hammenecker. Dat was waarschijnlijk de reden waarom Walschap de naam verzweeg.
-
eind8
- August van Cauwelaert (1885-1945) werd op 30 juli 1930 corresponderend lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jan Hammenecker werd nooit tot lid verkozen.
-
eind9
- In 1930 werd het eeuwfeest van België gevierd en maakte de koning bij talrijke gelegenheden zijn opwachting. Vermits Hammenecker het verderop in deze brief over zijn ‘reisje naar Brugge’ heeft is dit mogelijk een verwijzing naar de grote Guido Gezellehulde op zondag 4 mei in Brugge die door vele letterkundigen én koning Albert i werd bijgewoond.
-
eind10
- Judith Walschap (1900-1973), een van de vijf zussen van Gerard.
-
eind11
- Alfons Walschap (1903-1938), Gerards enige broer die op 3 augustus 1930 tot priester zou gewijd worden.
-
eind12
- Op 1 mei werd Lieven Walschap (1930-1990), Walschaps derde zoon geboren.
-
eind13
- In 1930 kreeg Walschap voor Adelaide zowel de August Beernaertprijs van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde als de Prijs voor Letterkunde van de provincie Antwerpen. De driejaarlijkse staatsprijs voor proza ging dat jaar, enigszins tegen Walschaps verwachtingen in, naar Maurice Roelants voor Komen en gaan.
-
eind14
- bellum inter fratres: oorlog tussen broers, broedertwist.
-
eind15
- Het thomisme en het neothomisme zijn gebaseerd op de leer van de kerkvader Thomas van Aquino die het katholieke geloof tot een systematisch en dus te beredeneren geheel had gemaakt. In deze jaren waren de meeste jonge katholieken, zoals Walschap en Hammenecker, aanhangers van het neothomisme.
-
eind16
- G. Walschap aan J. Hammenecker, 2 oktober 1930, in: Walschap, Brieven 1921-1950, p. 202-203.
-
eind17
- J. Hammenecker aan G. Walschap, 29 april 1932 [Archief Walschap, Antwerpen].
|