Zacht Lawijd. Jaargang 8
(2009)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Bert Van Raemdonck
| |
Schade voor de harmonieJohan Daisne, geboren als Herman Thiery (1912-1978), werd al genoemd als potentiële medewerker toen August Vermeylen in 1943 het plan opvatte om na de oorlog een algemeen tijdschrift met de naam Diogenes op te richten. Doordat Vermeylen op 10 januari 1945 onverwachts overleed, ging dat plan echter niet door. Aan Herman Teirlinck werd gevraagd om de missie van Vermeylen toch nog tot een goed einde te brengen. Teirlinck aanvaardde de opdracht, maar gooide het over een heel andere boeg dan zijn voorganger. Niet alleen de naam Diogenes werd overboord gegooid, ook aan het hele concept van het tijdschrift werd nog duchtig gesleuteld. Al stond zijn naam nog op het kaft vermeld als ‘stichter’, het Nieuw Vlaams Tijdschrift was niet dat van Vermeylen, maar van Teirlinck. Voor geen van beiden bestond er echter twijfel over dat ze op de medewerking van Johan Daisne een beroep zouden doen.Ga naar eind3 | |
[pagina 21]
| |
Doordat hij op dat moment in het buitenland verbleef, was Daisne niet aanwezig tijdens de lanceervergadering van het nvt, op 21 september 1945. Toch voelde hij zich vereerd dat hij mocht toetreden tot het grotendeels vrijzinnige cenakel dat Teirlinck had samengebracht. In het eerste nummer publiceerde hij een bijdrage waarvan de titel de voorgeschiedenis van het nvt verried: ‘De hond van Diogenes’.Ga naar eind4 De naam van de rubriek waarin de tekst verscheen, ‘Zoek de mens’, verwees trouwens ook naar de cynische filosoof die nauwelijks of niet gekleed ging en met een lantaarn in hand door de straten van Griekenland zou hebben gelopen, op zoek naar ‘een mens’.Ga naar eind5 Johan Daisne aan het werk (1945) [amvc-Letterenhuis]
Al tijdens de eerste jaargang ontpopte Daisne zich tot een van de trouwste leveranciers van kopij. Proza uiteraard, maar ook een karrenvracht gedichten en beschouwende stukken over filosofie, Russische literatuur en algemeenheden als ‘schoonheid’, ‘menselijkheid’ en ‘goedheid’. De tandem Teirlinck-Lampo kon aanvankelijk alleen maar blij zijn met een toegewijde redacteur als Daisne, maar al snel doken ook de eerste nevenverschijnselen van al die ijver op. Op 3 december 1946 beweerde Lampo in een brief aan Teirlinck dat Daisne hem tijdens de laatste vergadering ‘het mes op de keel’ had gezet om zijn bijdragen tekens zo snel mogelijk te laten verschijnen.Ga naar eind6 Lampo kon dat onmogelijk voor elkaar krijgen, aangezien er nog zo veel andere kopij op publicatie lag te wachten. Kort voordien had Teirlinck, die het standpunt van Daisne had gevreesd, nog naar Lampo geschreven: | |
[pagina 22]
| |
Brief van Johan Daisne aan Herman Teirlinck, 14 februari 1947 [amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 23]
| |
[pagina 24]
| |
Het geval Daisne heb ik, om tot een oplossing te komen, aangesneden. [...] Ik zou mij gaarne willen ontdoen van een pijnlijken indruk, nl. dat Daisne meer ‘ongewenscht dan verdiend’ is gaan worden. Mocht ik mij hierin maar vergissen!...Ga naar eind7 Uit de brief waaruit het citaat is genomen, blijkt dat het niet alleen de kwantiteit van Daisnes bijdragen was die Teirlinck zorgen baarde. Begin 1947 rezen er ook vragen bij de kwaliteit van sommige teksten. Een en ander leidde tot een vervelend dispuut, toen Daisne eiste dat het nvt plaats zou voorzien voor zijn hoorspel De man die zichzelf optelefoneerde. Onder meer Herman Teirlinck en redacteur Raymond Brulez vonden de bijdrage niet sterk genoeg om er dertig bladzijden voor vrij te maken. Misschien, suggereerden ze, moest Daisne de tekst wat inkorten. Maar daar had hij geen oren naar. Hij liet weten dat hij zich over zijn tekst zeer zorgvuldig had bezonnen, zelfs twee kladversies had geschreven, en dat hij zijn proza schreef als ware het poëzie, waardoor hij achteraf niets meer kon knippen ‘zonder schade voor de harmonie’.Ga naar eind8 Teirlinck liet het hoorspel verschijnen, maar zag meteen wel af van een principe dat hij tot dan toe had gehandhaafd, namelijk dat alle bijdragen van alle redacteurs zonder meer werden aanvaard. | |
Met Teirlinck als ‘peter’De redactie telde enkele auteurs die zich vooral uit sympathie bij het nvt hadden aangesloten. Een van hen was Herman Vos, die in de eerste plaats als politicus carrière maakte, en tijdens zijn hele loopbaan als redacteur geen letter in het nvt gepubliceerd heeft. Anderen, zoals Daisne en Fernand Toussaint van Boelaere, bleven Lampo maar bestoken met kopij die door de meerderheid niet altijd op even veel applaus kon rekenen. Daarom introduceerde Teirlinck het systeem van het ‘peterschap’. Bij onenigheid over de kwaliteit van hun bijdragen moesten redacteurs vanaf nu bij hun ‘peter’ te rade gaan om de knoop te laten doorhakken. Voor Daisne was dat Herman Teirlinck zelf. Het systeem klaarde een en ander uit, maar het nam niet weg dat Daisne voor beroering zou blijven zorgen. Samen met Achilles Mussche (ook een Gentenaar) schopte hij bijvoorbeeld keet omdat de reiskosten voor de redactievergaderingen - die meestal in Brussel plaatsvonden - niet werden terugbetaald. De corrector van drukkerij Excelsior, verbonden aan uitgeverij Ontwikkeling, kreeg er dan weer van langs omdat hij storende spelfouten had laten staan, of omdat hij sommige van Daisnes spellings-eigenaardigheden had weggewerkt. Zo werd de brave man door Daisne een ‘bespottelijke frik’ genoemd, omdat hij ‘trem’ gewijzigd had in ‘tram’.Ga naar eind9 Het vervolg van dat laatste was dat Lampo Daisne erop wees dat het eigenlijk ging om een zetfout van de linotypist en niet van de corrector,Ga naar eind10 een opmerking die Daisne - die het voorval twee minuten na het schrijven van zijn klachtenbrief wellicht alweer vergeten was - achteloos naast zich neerlegde. | |
[pagina 25]
| |
Zo ging het vaak met Daisne: zijn humeur werd door een onbenulligheid verstoord, waarna hij vaak zeer hevig reageerde en tegen alles en iedereen tekeerging, maar op het moment dat de betrokkenen op hun beurt reageerden, was hij het voorval zelf al weer min of meer vergeten. Zo moest de langs alle kanten tegelijk belaagde redactiesecretaris het ontgelden als ‘een even trouweloze belover als een verstokte brievenwegmoffelaar van een secretaris’. ‘Doe nou eens wat, zeg!’, kreeg Lampo onder de neus gewreven.Ga naar eind11 | |
Fibroom in de Vlaamse letterenEcht kwaad was Daisne toen hij publiekelijk werd aangevallen door zijn mederedacteur Karel Jonckheere. Die had hem in oktober 1947 in het Nederlandse tijdschrift Critisch Bulletin het ‘fibroom in de Vlaamse letteren’ genoemd. Men hoeft geen geneeskundige te zijn om te begrijpen dat Jonckheere dat niet lovend had bedoeld. Hij liet er trouwens weinig twijfel over bestaan waarom hij de figuur van Johan Daisne minachtte: Het moet ons van het hart, maar wij krijgen elke dag meer en meer de overtuiging dat Daisne niets te zeggen heeft [...]. Daisne behoort tot degenen, die nooit uit hun puberteitscrisis geraken en aangetast zijn door de kwaal om zich uitgegeven te zien.Ga naar eind12 Karel Jonckheere (l.) en Herman Teirlinck (circa 1950) [amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 26]
| |
Lampo kende Daisne intussen een beetje en lichtte Teirlinck over het artikel in: ‘Ik vrees dat Daisne het zich flink aantrekt en wie weet, misschien herrie zoekt’.Ga naar eind13 Teirlinck was er gerust op, maar Lampo's vrees bleek niet onterecht. Er gingen dan wel twee windstille maanden voorbij, maar op 11 december 1947 kreeg Teirlinck toch de brief waarvoor Lampo gevreesd had: Ik kan natuurlijk ook de lieve leus van de vrijheid der critiek etc... Maar ik moet u zeggen dat volgens mijn democratische humanisme, de fijne smaak, het delicate gevoel en dehele [sic] esthetiek niet precies aanvangen waar het papier begint en de solidariteit ophoudt.Ga naar eind14 Jonckheere mocht er gerust een eigen mening over Daisnes werk op nahouden, hij mocht die mening zelfs neerschrijven, maar dan niet met het opzet om hem een hak te zetten. Daisne vroeg aan Teirlinck om zijn brief voor te lezen tijdens de volgende redactievergadering, waar hij ‘om de rust niet te verstoren, inderdaad, maar ook bij wijze van protest’ niet aanwezig zou zijn. De vergadering vond plaats op 24 januari 1948. Nadien schreef Teirlinck aan Daisne dat hij de brief wel degelijk had voorgelezen, maar niet op ‘de grond van de zaak’ was ingegaan. Zijn beweegreden daarvoor formuleerde hij even vaag als hoogdravend: n.v.t. is niet uit de noden van een litteraire beweging geboren, en de leden van de redactieraad hebben zich uiteraard niet voorgenomen aan esthetische of morele verbintenissen te houden. [...] Dit sluit vanzelf elke absoluutheid uit bij de wederzijdse erkenning van deze kwaliteiten, en op dat punt, blijven wij tegenover elkander volkomen onbevangen en vrij. Naarmate zulke onafhankelijke gedragingen worden naar buiten verantwoord door een normaal controol van het geweten, en binnenshuis beheerst door de voorschriften der wellevendheid, zullen zij een redelijke solidariteit niet in het gedrang brengen.Ga naar eind15 De redactie had zich met dat principe akkoord verklaard en de wens uitgesproken Daisne op de eerstvolgende vergadering opnieuw te mogen begroeten. Daisne en Jonckheere zouden het contact met elkaar nog een tijd mijden, maar zoals bijna alle vetes die Daisne onderhield, was ook dit er een van voorbijgaande aard. | |
Madonna met bebloede lippenIn juli 1949 was hij de kwestie weliswaar nog niet vergeten. Hij herinnerde Teirlinck eraan toen er over een van zijn bijdragen alweer onenigheid was gerezen. Dit keer ging het om De Madonna met de bebloede lippen. Hij was dan wel de ‘peter’ van Daisne, maar Teirlinck - die de tekst zelf ‘onaanvaardbaar’ vondGa naar eind16 - had Madonna na een half jaar aarzelen | |
[pagina 27]
| |
toch ter beoordeling aan enkele redacteurs voorgelegd. Daisne vond dat geen consequente gang van zaken, en liet dat aan Teirlinck weten: Indien u ‘Madonna’ als directeur had geweigerd, zou ik mij daar onmiddellijk bij neer hebben gelegd. U heeft dat niet gedaan maar de keus aan mijzelf gelaten. Ik heb u dadelijk geantwoord dat ik die verantwoordelijkheid aanvaardde. En nu wil u mij voor een krijgsraad dagen, die precies niets heeft gedaan toen ik verleden jaar door een medelid, met name K. Jonckheere, laffelijk in de rug werd geschoten?! Noteer dat ik mij thans verzet tegen publicatie van mijn stuk in het nvt. Ik hoop dat u bij een eerstvolgende inzending van mij, een duidelijker houding zal willen aannemen.Ga naar eind17 Madonna verscheen dus uiteindelijk op verzoek van de auteur zelf niet in het nvt. Teirlinck vroeg aan Lampo om een paar woorden met Daisne te wisselen over de steeds moeilijker wordende verstandhouding tussen de niet in het gareel lopende redacteur en de rest van het tijdschrift. ‘Onze verhouding wordt totaal onverkwikkelijk’, vatte hij de situatie samen.Ga naar eind18
Toch bleef Daisne erg van het nvt houden, en het nvt eigenlijk ook wel van Daisne. In 1950 werd die liefde in twee richtingen bevestigd. Daisne zelf deed dat door een persoonlijke actie op gang te zetten om abonnees te winnen, en met succes. Abonnees, en dus meer financiën, waren zeer welgekomen. Toen Teirlinck in 1945 op zoek was gegaan naar een uitgever, had hij in eerste instantie Angèle Manteau gepolst, met wie zijn voorganger August Vermeylen indertijd al vage afspraken had gemaakt. Uitgeverij Manteau kampte tijdens de oorlog echter met materiële problemen. Er was papierschaarste, maar ook gas, draad en linnen waren niet voldoende voorhanden. De munt was sterk gedevalueerd en importbeperkende maatregelen van Nederland maakten de situatie er niet makkelijker op. Bovendien moest Manteau al het eigen tijdschrift Zondagspost zien te bekostigen. Al die omstandigheden zorgden ervoor dat een samenwerking met Teirlinck en zijn Nieuw Vlaams Tijdschrift niet kon doorgaan. Zo was Teirlinck bij uitgeverij Ontwikkeling terechtgekomen, die het nvt kon financieren met de winst die voortkwam uit de socialistische Volkskrant. Maar Adolf Molter, directeur van Ontwikkeling, maakte zich na enkele jaargangen zorgen omdat het prestigieuze nvt maar niet uit de dieprode cijfers was kunnen geraken. Een flagrant tekort aan abonnees was een van de oorzaken van het indrukwekkende financiële verlies dat jaarlijks werd geleden. Over de manier waarop de redactie dat kon verhelpen, bestonden talloze tegenstrijdige meningen, waardoor er veel gekakeld werd maar geen van die meningen het uiteindelijk haalde en er dus vaak gewoon niets gebeurde. Daisne besloot daarom om vriend en vijand te gaan lijmen om zich voor een jaar te abonneren op het nvt. Dat lukte en het werkte inspirerend, want ook Hubert Lampo besloot de mouwen op te stropen en zijn netwerk aan te spreken. De door hen beiden verkochte abon- | |
[pagina 28]
| |
Handschrift van De Madonna met bebloede lippen. Een lees- en luisterspel [amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 29]
| |
[pagina 30]
| |
nementen waren niet meer dan een paar zandzakjes in een grote stroom onkosten, en het tijdschrift bleef verlies maken, maar Daisnes initiatief was een blijk van inzet en engagement dat Teirlinck erg wist te waarderen. | |
De gevaarlijkste onzer driftenIn omgekeerde richting werd het vertrouwen ook hersteld toen Daisne zijn tekst ‘Sta, en vermenigvuldig u niet lichtzinnig’ afstond. De tekst, bedoeld voor de polemische rubriek ‘Zoek de Mens’, hekelde het hypocriete gedrag van de katholieke kerk en de overheid in verband met anticonceptie en abortus. Zich volkomen bewust van het aanstootgevende karakter van de tekst - ter herinnering: we schrijven 1950 - liet de redactie, die wel wat conflicten gewoon was, de tekst toch verschijnen.Ga naar eind19 Al in de eerste regels schopte Daisne tegen gevoelige schenen: De bijbelse raad, er maar lustig op los te gaan ter vermenigvuldiging van 's Heeren kindertjes, is, als ongeveer alles uit dat onleesbare boek, een onverantwoordelijke wijsheid van ouderwetse almanakschrijverij. Daisne vond dat de regering maar eens moest stoppen met het promoten van ‘het kweken van gezinnen en van nakomelingschap’ en stelde voor dat abortus ‘vrijgelaten [zou] worden, waardoor hij meteen onder bevoegde controle zou komen en niet langer het woekerbedrijf van beunhazen zou uitmaken’. Dat vruchtafdrijving als ‘moord’ werd bestempeld, vond hij larie: ‘Een mens beschikt over zijn lichaam en de ongeboren vrucht is nóg dat lichaam’. Uit de laatste zin van de tekst bleek dat Daisne zich er zelf terdege van bewust was dat hij met zijn bijdrage deining zou veroorzaken, maar aan wie aanstoot nam aan zijn opinie gaf hij meteen een goede raad: En die soms dit opstel ongepast mocht vinden, bedenke dat we hier, in deze kroniek, onder bescherming van Diogenes schrijven, en wat die wijze eens, in volle straat, de stiekemen heeft laten zien, ter onschuldige bedaring van de gevaarlijkste onzer driften.Ga naar eind20 De tekst van Daisne moet in menige Vlaamse huiskamer de wenkbrauwen stevig hebben doen fronsen, en ook in Nederland verslikten enkele lezers zich in hun lectuur. Dat laatste gold onder meer voor Uitgeversmaatschappij Elsevier, die liet weten dat ze haar abonnement op het nvt wilde opzeggen.Ga naar eind21 Elsevier had zich met zijn vlaggenschip Elsevier's weekblad een rechts-conservatief imago aangemeten, dat uiteraard moeilijk in verband te brengen was met de ideeën die in de tekst van Daisne werden geformuleerd. nvt-uitgever Adolf Molter stuurde een verzoenende brief naar Elsevier om de brokken nog te lijmen, maar hij boekte geen succes: enkele dagen later herhaalde Elsevier dat het niets meer met het nvt wilde te maken hebben.Ga naar eind22 ‘Zelfs willen wij geen enkel nummer meer ontvangen’, schreven ze.Ga naar eind23 | |
[pagina 31]
| |
Brief van Uitgeversmaatschappij Elsevier aan Hubert Lampo, 20 oktober 1950 [amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 32]
| |
Bij het nvt reageerde men al bij al redelijk laconiek, en sloten ze de rangen. Het moet Daisne en zijn relatie met het nvt veel deugd hebben gedaan.
Johan Daisne bleef redacteur van het Nieuw Vlaams Tijdschrift tot het einde van zijn leven. Hij was in de eerste paats leverancier van een gigantisch aantal bijdragen, die misschien niet altijd even onvergetelijk of briljant waren, maar die toch een genuanceerd beeld schetsen van de schrijver Johan Daisne en de mens Herman Thiery. De klassieker De trein der traagheid kreeg een voorpublicatie in het nvt,Ga naar eind24 en ook voor zijn beschouwingen over het magisch realisme vond hij de nodige ruimte eerst in het blad van Herman Teirlinck. Daarnaast leveren de jaargangen van het nvt ook een staalkaart van Daisnes werk als dichter, dat vandaag nog maar weinig bekend is. Ten slotte zorgde Daisne er in zijn eentje ook voor dat in het tijdschrift, dat de pretentie had om alle kunstvormen aan bod te laten komen, geregeld iets zinnigs over film geschreven werd. Daisne was dus zeker een verdienstelijke redacteur, die onder meer met zijn ‘peter’ al wel eens in de clinch ging, maar achteraf telkens als eerste weer de witte vlag uitstak.Ga naar eind25 |
|