Zacht Lawijd. Jaargang 8
(2009)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[Nummer 2]Lord Byron, houtsnede door J. Buckland Wright (uit Lord Byron, Lyrical Poems. The Halcyon Press, 1933)
| |
[pagina 3]
| |
Marita Mathijsen
| |
[pagina 4]
| |
zouden oprichten, vluchtte hij naar Engeland, en vier jaar later werkten de Engelsen met de erfprins samen om te proberen de Republiek ten val te brengen. In 1803 was er opnieuw een Engelse oorlog, waarbij Holland een deel van zijn koloniën verloor. Engeland was niet geliefd bij de patriotten, ook al omdat het in de Franse tijd het toevluchtsoord was voor orangisten die uit de Bataafse Republiek verdreven werden. Over Engeland deed een aantal stereotypen de ronde, zoals dat met elk land wel het geval is. Behalve als politiek onbetrouwbaar werd de Engelsman als stijf gezien, at hij altijd en overal biefstuk en gedroeg hij zich als toerist tamelijk onbeschoft. De vergelijking met het stereotiepe beeld van de tegenwoordige Amerikaan dringt zich vanzelfsprekend op. Veel kennis van Engeland was er overigens niet. De uitwisseling van cultuur en wetenschap liep over het algemeen via de omweg van Frankrijk. Het was niet ongebruikelijk dat Engelse boeken die in Nederland uitgebracht werden, vertaald waren uit het Frans. Engels hoorde niet bij de talen die men op school leerde. Toch is er zeker een kentering aan te wijzen in de negentiende eeuw. Het contact lijkt steeds meer via directe wegen te lopen en meer mensen beheersten het Engels. Bij de oprichting van de hbs (1863) werd het een verplicht schoolvak. Aan de hand van schrijvers die als intermediair gediend hebben, wil ik enige aspecten van de invloed van de Engelse literatuur in de eerste helft van de negentiende eeuw nagaan.Ga naar eind1 | |
Willem en Vrouwe BilderdijkWillem Bilderdijk is de eerste literator in deze tijd die Engeland echt van binnenuit leerde kennen. Toen hij in 1795 naar Engeland vluchtte omdat de patriotten hem verbannen hadden uit de Republiek, waardeerde hij de Engelse literatuur slechts matig. Shakespeare noemde hij ‘winderig’ en de Engelse sentimentele schrijver van Pamela, or Virtue Rewarded (1740-1741), Samuel Richardson, vond hij een gevaarlijke gifmenger. Vóór zijn vertrek was hij al op de hoogte van de opbloei van de belangstelling in met name Engeland voor de middeleeuwse ballade, en hij kende de grote schrijvers zoals Geoffrey Chaucer, William Shakespeare, John Dryden en Alexander Pope, zoals blijkt uit zijn biografie, uit zijn vertalingen en uit zijn brieven.Ga naar eind2 Al vrij snel leerde hij er de Reliques of ancient English Poetry kennen, oude Engelse romancen, samengebracht door Thomas Percy in 1765, en hij begon deze te vertalen. De gedichten van de verzonnen middeleeuwse dichter Ossian, die van 1760 tot 1765 door McPherson bij elkaar waren gebracht, waren in Nederland al bekend geworden door Rhijnvis Feith en vertaald door Van de Kasteele. Vanaf 1795 vertaalde ook Bilderdijk Ossian en hij bleef daarmee doorgaan toen hij Engeland al verlaten had. Hij tuinde volledig in de misleiding, maar droeg zelf weer aan de mystificatie bij doordat hij in zijn toelichting pretendeerde dat hij zijn vertalingen niet op de editie van McPherson had gebaseerd. Hij zou zelf de oorspronkelijke Gaelische handschriften gezien | |
[pagina 5]
| |
K.W. Bilderdijk-Schweickhardt, gravure door Philippus Velijn, z.j. [Letterkundig Museum]
hebben en van daaruit vertaald hebben. Vrijwel de hele Ossian gaf hij uit. Een deel vertaalde hij in alexandrijnen, niet zozeer omdat hij de middeleeuwse klankkleur van Ossian naar de klassieke wereld wilde terugbrengen, maar omdat het Nederlands in zijn optiek het best klinkt in alexandrijnen. Bilderdijk leerde in Engeland een jong meisje kennen dat hij Italiaanse les gaf. Het achttienjarige meisje had al wat gedichtjes en een toneelstuk geschreven toen zij de veertigjarige Bilderdijk leerde kennen. Deze Katharina Wilhelmina Schweickhardt zou zijn vrouw worden en het ligt voor de hand dat zij hem geïntroduceerd heeft in de toen moderne Engelse literatuur en dat zij zich samen over vertalingen gebogen hebben. Toen ‘Vrouwe Bilderdijk’, zoals ze later genoemd zou worden, zich het Nederlands eigen gemaakt had, ging ze zelf ook vertalingen publiceren. De Engelse Romantiek leerde het echtpaar Bilderdijk pas in Nederland kennen via hun vriend, de dichter Isaäc da Costa. De Engelse Romantiek was nog niet begonnen in de tijd dat Bilderdijk daar woonde. Da Costa | |
[pagina 6]
| |
Uit Isaäc da Costa's vertaling van Byrons Cain
| |
[pagina 7]
| |
leende aan Bilderdijk de romans van Walter Scott, dichtwerken van Robert Southey en van Lord Byron. De laatste auteur achtte Da Costa niet geschikt voor vrouwe Bilderdijk, zoals blijkt uit zijn brief van 15 november 1822: Hiernevens ontfangt uheg. nog twee Romans van Walter Scott, mitsgaders den Don Juan van Lord Byron, het eerste werk voor Ued. beiden, en het Tweede voor uedg. alleen. Want het is zoo zedeloos, dat ik my zoude schamen het aan uedg. te zenden, ware het niet een belangryk stuk tot de kennis van des Dichters ziel en karakter. Hy heeft zich in dat werk gegeven, gelyk hy is, in al zyn brille en tevens in alle zyne verdorvenheid.Ga naar eind3 Zowel Bilderdijk zelf als zijn vrouw zetten zich aan vertalingen van Byron, en ook Da Costa hoort bij de vroege vertalers. De eerste vertaler van Byron in Nederland is waarschijnlijk Vrouwe Bilderdijk geweest, die al in 1819 het gedicht ‘Ridder Harold’ van Byron vertaalde.Ga naar eind4 Da Costa vertaalde in 1822 een gedeelte van Byron's toneelstuk ‘Cain’. Hij voegde daar reien aan toe om de verderfelijke ideeën in een kader te plaatsen. Het stuk gaat over de opstandigheid van de zoon van de eerste mens, Cain, die zich erover beklaagt dat hij moet boeten voor de zonde van zijn vader Adam. De duivel Lucifer komt dan op en verleidt Cain om God te verloochenen en de duivel te volgen. Tussendoor spreekt steeds een koor van engelen, dat bij Byron niet aanwezig is en dat ontzet is over de verdraaiingen van Lucifer: Ontzinde! zwijg! o zwijg! elk vloekwoord, dat gy slaaktet,
verdubbelt d'afstand van het heil dat gy verzaaktet!
Wat zoekt gy in de taal van mensch- of Englendom
een wapen tegen God? Godlasteraar! verstom!Ga naar eind5
Het is duidelijk dat Da Costa hier bepaald tegen de geest van Byrons stuk ingaat. Bilderdijk stond zelf ook in het algemeen lijnrecht tegenover Byron, al vertaalde hij een strofe van Beppo.Ga naar eind6 Hij noemde zijn werk een ‘gruwelpoel van [...] ongoddelijken wildzang’.Ga naar eind7 Byrons invloed was in de jaren dat het echtpaar Bilderdijk hem vertaalde nog niet zo groot. In de jaren dertig is er pas sprake van een echte Byroniaanse stroming. Voor Bilderdijk is wel van groot belang zijn connectie met Robert Southey. Mevrouw Bilderdijk had in 1823 een zeer lang dichtverhaal van Southey vertaald onder de titel ‘Rodrigo de Goth’.Ga naar eind8 Via Da Costa werd de vertaling opgestuurd naar Southey, met een brief in het Latijn, en daarna kwam er een correspondentie op gang tussen de beide dichters. In 1825 bezocht Southey Nederland. Eenmaal in Leiden aangekomen, kreeg hij een beenkwaal waardoor hij niet verder kon. In het logement waar hij was verstond niemand hem. Men begreep niet dat hij om een chirurgijn verlegen zat. Southey stuurde toen een briefje naar Bilderdijk, die meteen kwam, hem naar zijn huis liet overbrengen en hem daar verpleegde. | |
[pagina 8]
| |
Willem Bilderdijk. Schilderij van Cornelis van Cuylenburg, 1795 [Collectie Bilderdijk Museum]
Hij bleef er veertien dagen. Een jaar later herhaalde hij zijn bezoek, nu in goede gezondheid. Southey maakte een gedicht op zijn Leidse verpleger, waarin hij beweert dat Bilderdijk ook in het buitenland een grote naam zou hebben als ‘de vloek die Babel trof’ dat niet onmogelijk maakte.Ga naar eind9 Bilderdijk en zijn vrouw schreven op hun beurt lofdichten op Southey. Sinds zijn tweejarig verblijf in Engeland hield Bilderdijk wat meer van het land dan daarvoor. 't Werd voor hem minder het gevloekte | |
[pagina 9]
| |
Albion dat als bakermat van de verlichte filosofie Europa verbasterd had, en na de kennismaking met Southey werd hij nog wat milder. Maar voor de verbreiding van de kennis van de Engelse literatuur betekende hij niet zo veel, al zorgden zijn publicaties wel voor een toename van de populariteit van Ossian en van Southey. | |
Jacob van LennepVeel belangrijker voor de kennis van de Engelse literatuur zou Jacob van Lennep worden. Het is onduidelijk hoe hij Engels geleerd heeft. Hij deelt daar zelf over mee: ‘De langdurige geïzoleerde pozitie waarin Engeland zich ten opzichte van het vaste-land had bevonden, was oorzaak dat men in de laatste jaren zeer weinig werks had gemaakt van de Engelsche Taal en haar nieuwere letterkunde, en deze laatste eerst over Frankrijk en in een Fransch pak tot ons moest komen, alvorens wij er smaak in vonden’.Ga naar eind10 Op de Latijnse school had hij een Engelse en een Amerikaanse vriend, die met hem disputeerden over Byron. Hij raakte onder de indruk van Walter Scotts Ivanhoe, hij kende het werk van Shakespeare en Tom Jones van Henry Fielding. Maar het is onduidelijk of hij deze in het origineel las. Later vertaalde hij vaak Engels vanuit het Frans, of legde in elk geval naast het origineel ook een Franse vertaling. Hoe dan ook, Jacob van Lennep was lid van de English Literary Society, die in 1829 opgericht werd door B.S. Nayler, een Engelse boekverkoper die zich in Amsterdam gevestigd had, en die de Engelse literatuur in Nederland propageerde, onder andere door een eigen leesclub.Ga naar eind11 Wellicht dat deze connectie Van Lennep er toe bracht om in 1836 voor zijn kinderen een Engelse gouverneur in dienst te nemen, die later bibliothecaris aan de British Library zou worden. Van Lennep werd vooral voor de ontwikkeling van twee genres van onschatbare invloed: het historische dichtverhaal en de historische roman. Beide genres waren in Engeland tot grote hoogte gebracht door Sir Walter Scott. Voordat hij door Scott gegrepen werd, vertaalde Van Lennep Byron. Vanuit het Frans vertaalde hij op 19-jarige leeftijd Byrons toneelstuk Marino Faliero, dat hij echter pas in 1829 uitgaf. Hij gebruikte alexandrijnen, haalde changementen uit het stuk en liet de hoofdpersoon aan het eind voordat hij stierf een preek houden, zeer tegen de geest van Byron in. Hij las het voor aan Bilderdijk, die er nog enkele correcties in aanbracht.Ga naar eind12 Later kwam hij tot andere inzichten: ‘ik verkneedde het dichtstuk van Byron en bedierf het’. Bij zijn eerste publicaties hoort een vertaling van 1826 van Byrons The Bride of Abydos, dat verscheen onder de titel De Abydeensche verloofde. Maar Van Lennep vertaalde Byron niet zonder schroom. In de voorrede kaart hij de zedeloosheid van Byron aan: Van den beroemden schrijver zelven te spreeken, een juist verhaal van zijn leven, van zijne gevoelens, deugden en ondeugden te geven, is niet alleen ondoenlijk voor mij, maar zal misschien ook een onmo- | |
[pagina 10]
| |
gelijk werkstuk blijven voor hen, die hem het meest van nabij gekend hebben: want wie hunner heeft dat leevend problema ooit kunnen oplossen? zijne werken optenoemen, die, als heerlijk poetisch aanteprijzen of als afschuwelijk en zedeloos afteraden, ware overtollig, en eene bloote herhaling van 't geen honderd critici en kenners voor mij gezegd hebben: over het genie des dichters uitteweiden, ware onverstandig: want het was om den Nederlandschen lezer daarvan een denkbeeld te geven, dat ik dit gedicht in onze taal overgebracht heb.Ga naar eind13 Jacob van Lennep op latere leeftijd [amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 11]
| |
Later vertaalde hij nog The Siege of Corinth, Beppo, The Lament of Tasso en een paar kleine gedichten van Byron. Maar de grote doorbraak kwam met Walter Scott.Ga naar eind14 Van belang is hier Van Lenneps vader David Jacob geweest, die in 1826 een lezing hield onder de titel ‘Verhandeling over het belangrijke van Hollands grond en oudheden voor gevoel en verbeelding’. Hij vroeg zich daarin af waarom Scott nog niet vertaald was: ‘Weinige schrijvers hebben zich, in onzen tijd, door hunne Werken, eenen meer algemeenen roem verworven, dan Walter Scott, wiens historische romans gretig gelezen zijn’. Nu was dat genre niet nieuw, en over het algemeen, zo beweert Van Lennep senior, is de kritiek op historische romans dat ‘het opsieren van de helden der geschiedenis met de kleuren der verbeelding, en het verzinnen van omstandigheden om hen in een nieuw en vreemd daglicht te plaatsen, verwarring en bastaardij brengt in het veld der geschiedkunde’.Ga naar eind15 Maar, zo betoogt hij, juist Walter Scott heeft bewezen dat de historische roman een aanvulling op de geschiedenis kan zijn. Hij roept de Nederlandse schrijvers op Nederlandse geschiedenis tot uitgangspunt te gaan nemen voor romans in de geest van Scott. De oproep van David van Lennep had gevolgen. In het poëtische genre waren er wel al romancen, balladen en legenden geschreven door Rhijnvis Feith, Willem Bilderdijk, Anthony Staring en Hendrik Tollens, maar er waren nog geen romances in de stijl van Scott verschenen met korte, gelijke coupletten, een vrije afwisselende maat en een vrije eenvoudige stijl. In 1828 verscheen de eerste navolging van de Scottiaanse dichtlegenden. Jacob van Lennep bracht toen het eerste deel van zijn Nederlandsche legenden uit, waarin hij poogde ‘de zeden en gebruiken van ons voorgeslacht hem [=de lezer] op eene behagelijker wijze, dan tot nu toe geschied is, voor te stellen’.Ga naar eind16 Hij begint met ‘Het Huis ter Leede’, waarin een kruisridder terugkeert naar zijn voorvaderlijk slot en ontdekt dat het Huis ter Leede vervloekt is sinds de eigenaar een verbond met de duivel had gesloten. Wie daar iets eet is verdoemd. De ridder gaat erheen om zijn opgesloten zuster te redden, hij wijst alle aangeboden voedsel af en ontvlucht het slot, maar in zijn paard is de hel gevaren: Hij peinst!... o God! Een lichtstraal schiet
Hem plotslings voor den geest!
‘Ik at noch dronk op 't Burchtslot niet;
Dan ach, 't onwetend beest?...
Het at, het dronk... door mijn bedrijf!...
Wee onzer!... 't heeft de hel in 't lijf!’ -
Het paard stort zichzelf met zus en ridder in de Lek, waar het drietal gevonden wordt door de gebroken vader. Na 1830 strekt de invloed zich niet meer alleen uit tot vertalingen van Byron en Scott, maar ook tot verwantschappen en geleende thematiek. Er komt dan aansluiting bij de internationale stromingen. De historische roman ontwikkelt zich tot een volwaardig Nederlands genre, met als | |
[pagina 12]
| |
Eerste gepubliceerde vertaling van Byron door Jacob van Lennep
beginpunt De pleegzoon van J. van Lennep (1833), en daarna vele andere, met als hoogtepunt misschien wel De schaapherder van J. Oltmans, of, als men een Vlaams voorbeeld wil, De Leeuw van Vlaanderen van Hendrik Conscience (1838).Ga naar eind17 Aan Scott werden ontleend de landschapsbeschrijvingen die altijd | |
[pagina 13]
| |
een voorspellende functie hebben, de historische echtheid, de tussenfiguur die in verschillende kringen komt en bovenal de couleur locale. Een historische roman moest in de details de historiciteit laten zien, en gebruiken, kleding, manier van omgaan zodanig verwerken dat er een gevoel kon ontstaan dat je in de beschreven periode aanwezig was: dit was de ware couleur locale. Aan Byron en Scott werden de vrije versvormen ontleend met hun snelle wisselingen van metrum en verslengte. Byron introduceerde een nieuw soort hoofdpersoon: de byronic hero die geschetst wordt als een egocentrische mooie jongen met donkere krullen, een lang slank lijf en vurige ogen, die zwelgt in zijn eigen kommernissen, het leven veracht en vrouwen te gronde richt. Hij wordt van de poëzie naar het proza gebracht en komt in vele gedaanten terug in de hele Europese literatuur, als Heathcliff in Wuthering Heights (1847) van Emily Brontë, maar ook als Almagro in de gelijknamige historische novelle van Truitje Toussaint (1837). Van Lennep is van grote betekenis geweest voor de waardering van de Engelse literatuur in Nederland, door zijn vertalingen en door zijn verspreiding van het historische genre. Daarbij zijn niet alleen de vertalingen van Byron en Scott van belang. Van Lennep vertaalde ook eenvoudige melodieuze dichters als Thomas Moore. Maar ook zijn Shakespeare-vertalingen hebben invloed gehad. Hij vertaalde Romeo and Juliet en Othello, en op zijn tiende al Hamlet! Bij zijn Shakespeare-vertalingen riep hij voor het vinden van juiste teksten de hulp in van zijn vriend Gerrit van de Linde, die in Engeland woonde. | |
Gerrit van de LindeDaarmee komen we bij een van de leukste figuren uit de Nederlandse letterkunde, die net als Bilderdijk naar Engeland vluchtte. Echter nu niet om politieke maar om morele redenen. Hij had zich onmogelijk gemaakt in Leiden, waar hij studeerde, omdat hij een muzikantendochter zwanger had gemaakt en bovendien een verhouding aangeknoopt had met de vrouw van een van zijn professoren. Begin 1834 nam hij de benen naar Engeland, want op de universiteit kon hij niet verder en Leidse middenstanders begonnen hem met onbetaalde rekeningen te achtervolgen. Hij sprak geen Engels bij zijn vlucht, maar al heel snel raakte hij ingeburgerd. Na een half jaar schreef hij al met enige spot aan Jacob van Lennep: My dear friend, I hope You will excuse my endeavours to write you an English letter. I am sure the tongue I write you in will have the double advantage to be as difficult to English people to understand as to foreigners; but Fabricando fabrifimus and I like to be faithfull to my promess, and to undertake with you a correspondence in the native language of Shakespeare and Byron, and I trust you will find me not guilty of having committed the crime of plagiarism, or stolen their beauties by imitating slavely the style of those eminent authors.Ga naar eind18 | |
[pagina 14]
| |
Gerrit van de Linde in zijn studententijd, door onbekende schilder, circa 1830 [Letterkundig Museum]
Kort daarna stuurt hij Van Lennep de Queen Mab van Percy Shelley op. Twee jaar later is hij al een heel stuk verder in de Engelse literatuur die hij met Engelse vrienden leest. Een van die vrienden heeft hem aangeraden te gaan vertalen. Hij denkt erover essays van Charles Lamb te nemen, en raadt Van Lennep aan deze auteur te lezen. Dan steekt hij de loftrompet van de romantische dichters Wordsworth en Coleridge: | |
[pagina 15]
| |
Ik lees Byron, Sterne etc. met even veel pleizier [...] als mijne eigen brieven (!!!) en Shakespear versta ik beter dan de meeste Engelschen. De eenige moeijelijkheid der Engelsche Autheurs is gelegen in localiteiten die geen Engelsche meester abroad al is hij een Engelschman kan expliceeren. Shakespear blijft altijd moeijelijk, doch even moeijelijk voor een native als voor een foreigner. Ik heb hem thans eens met Dowton en eens met Dukes gelezen, en hij is mijn Almanak, mijn Huisbijbel mijn Companion mijn everything geworden. [...] Doch u zou ik aanraden u bekend te maken met zijne verzen [die van Lamb] en bovenal met Wordsworth's poetry die ik met rapturous delight heb gelezen. Een zijner verzen (ik geloof het heet the village beggar) heeft mij bijna gek van opgetogenheid gemaakt. Wat denkt gij van deze schoone regels uit een van Coleridge's laatste verzen (gij weet hij is onlangs overleden). O Youth! for years so many and sweet
'T is known that thou and I were one,
I'll think it but a fond conceit -
It cannot be that thou art gone!
Voor zover we weten heeft Van de Linde geen vertalingen gemaakt. Hij introduceerde wel de typisch Engelse humor in Nederland, zoals hij die kende van Edward Lear en Byron (in bijvoorbeeld Don Juan). En hij bracht Van Lennep, die onder literatoren veel invloed had, op de hoogte van nieuwe Engelse ontwikkelingen. Zo was hij erg onder de indruk van Dickens, die door Potgieter vertaald werd. Wellicht tipte Van Lennep hem, en misschien wees deze hem ook op Lamb, van wie Potgieter ook stukken vertaalde. | |
Nicolaas BeetsVoor de popularisering van Byron in Nederland is Nicolaas Beets grotendeels verantwoordelijk.Ga naar eind19 Deze leerde op de middelbare school een Engelse jongen kennen die hem introduceerde in de Engelse literatuur, en hem ook de taal bijbracht. Dus Beets las al heel vroeg Engelse literatuur, vooral Ossian, Byron, Laurence Sterne en Walter Scott. In 1831 - hij was toen 19 jaar - publiceerde hij in een tijdschrift vertaalde gedichten van Ossian, en een jaar later een hulde aan Scott. Zijn eerste studiejaar besteedde hij een groot deel van zijn tijd aan het vertalen van Byron. Van zijn vader kreeg hij het advies de vertaling niet onder zijn eigen naam uit te brengen, zoals uit Beets' dagboek blijkt: ‘Ik ontfing een brief van huis waaruit mij bleek dat mijn vader gaarne zien zou dat ik mijn Byronniana zonder mijnen naam uitgaf. Ik had hieromtrent nog geen stellig besluit genomen. Thans gedraag ik mij geheel aan hem’.Ga naar eind20 Beets' belangstelling voor Byron oefende invloed uit op de Leidse Romantiek, die zich concentreerde bij de studenten van de Rederijkerskamer voor uiterlijke welsprekendheid. Opvallend is dat hij koos voor een gematigde Byron. Het | |
[pagina 16]
| |
was niet de oproerige en spraakmakende Byron die hij vertaalde, maar de klagende, wat weke, peinzende en gevoelige Byron. Zoals dit gedicht, dat bij Byron The Destiny heet en bij Beets De droom, en dat een mooi melodieus begin heeft dat typerend is voor het romantisch gedachtegoed: Wij leven tweevoud: - slapen ook is zijn;
Een toestand tusschen doodzijn en bestaan.
De slaap heeft ook zijn wereld; 't is een breed
Gebied van wanorde en bestaanbaarheid.
In droomen ook is leven en gevoel,
Smart, kwelling, leed en keetling van genot.Ga naar eind21
Verder schreef hij zelf dichtverhalen in de geest van Byron, waarvan Guy de Vlaming wel het toppunt is. Hierin blijkt een kruisridder zonder het te weten met zijn eigen zuster getrouwd te zijn. Hij vervalt in waanzin en doorsteekt in een delirische scène zijn vrouw-zuster. In zijn opstel ‘De zwarte tijd’ uit 1840 nam Beets afscheid van Byron en de Romantiek. Het opstel bevat een gesprek tussen een oudere heer en de ik-figuur, die gevoeglijk als Beets gezien mag worden. De heer waarschuwt voor bepaalde aspecten van Byron: Als ik Byrons werken schadelijk noem, denk ik ook ditmaal niet eens aan het ongeloof en de ontucht, die er in doorspelen, niet aan den Don Juan met al zijn behagelijke onzedelijkheid; aan niets van dat alles; maar alleen aan dat element in zijne werken, ook in dat gedeelte, hetwelk iedere vrouw zonder blozen lezen kan, dat u en mij voor een poos besmet heeft. Ik bedoel dat naargeestige, sombere, wanhopige, dat op zekere jaren onzes levens zooveel aantrekkelijks heeft.Ga naar eind22 De belangstelling voor Byron nam sinds 1840 af. De naam van een nieuwe figuur uit de Engelse letterkunde lag nu op ieders lippen: Charles Dickens.Ga naar eind23 Beets is niet letterlijk beïnvloed door Dickens, maar zijn Camera Obscura (1839) kan niet los gezien worden van de nieuwe stroming waar Dickens een vertegenwoordiger van was: die van het realisme. De Pickwick Papers (1836) maakten zijn naam al snel in heel Europa bekend. Potgieter vertaalde er al stukken uit in 1837. Het verhaal gaat dat drie studenten die behoorden tot de Leidse Romantiek een weddenschap afsloten over wie het eerste een realismebundel klaar zou hebben. Jan Kneppelhout, Nicolaas Beets, en Johannes Hasebroek, die alledrie als romantische Byron-navolgers begonnen waren, stapten over op literatuur over het dagelijkse leven. De weddenschap, als die al plaatsgevonden heeft, werd gewonnen door Nicolaas Beets, die de Camera eerder publiceerde dan Kneppelhout zijn Studenten-typen (1840) en Hasebroek zijn Waarheid en droomen (1840). Met de wending naar Dickens werd de immorele angel uit de Engelse literatuur gehaald. Voortaan geen perfide Byron meer - maar de idealistische Dickens met zijn aanklachten tegen de armoede, de kinderar- | |
[pagina 17]
| |
Nicolaas Beets (1837). Tekening door L. Springer [Collectie Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, UB Leiden]
beid, de liefdeloosheid van de maatschappij. Dickens werd het voorbeeld van wat literatuur kon betekenen in de maatschappij. Zijn invloed heeft zich veel langer voortgezet dan die van Byron of Scott. Niet alleen volgde een sociale schrijver zoals J.J. Cremer hem, ook bij de latere romans van Van Lennep en zelfs bij Multatuli is invloed van Dickens aanwijsbaar. | |
[pagina 18]
| |
Hoewel de Franse literatuur in de negentiende eeuw de meeste invloed had in Nederland, moet men die van de Engelse literatuur in de eerste helft van de negentiende eeuw niet onderschatten. De historiserende literatuur is tot bloei gekomen onder invloed van Walter Scott, en met name het genre van de historische roman is door hem bepaald. De angst voor de Romantiek is niet alleen gebaseerd op een afkeer van de Franse immoraliteiten van Victor Hugo en zijn trawanten, maar Byron heeft er met zijn werk en met zijn extreme leven ook aan bijgedragen. De wending naar het sociale realisme vanaf 1840 heeft direct met Charles Dickens en zijn aansprekende prozaverhalen te maken. De Engelse literatuur werd gekend in Nederland. Ze werd vertaald, vaak binnen heel korte tijd na verschijnen. Ze werd ook geregeld in een Hollands jasje gestoken. En dat stond lang niet altijd slecht. |
|