gedichten onder de titel ‘Epigrammen’ volgt een reeks ‘Tombeaux’, waarin het lange klassiek-romantische gedicht Sepolcri van Ugo Foscolo in vertaling is opgenomen.
Dit themanummer kan uiteraard niet meer dan een staalkaart zijn. Nochtans vormt deze aflevering ook een graadmeter voor de recente belangstelling voor kerkhoven, die voor het eerst sinds de tweede wereldoorlog weer toeneemt. Het lijkt wel alsof er een einde komt aan de verdringing van de dood, die Ariès kenmerkend vindt voor een groot deel van de twintigste eeuw. Er worden weer volop kerkhofgedichten geschreven: de ‘Kerkhofbloesems’ van Erik Spinoy, de bundel Tomben van Jan Kuijper, de tombegedichten van Willem Jan Otten en Wiel Kusters, een epitaphium van Christine D'haen, het gedicht ‘Kerkhof’ uit de pas verschenen debuutbundel van Peter Ghyssaert, en waarschijnlijk zie ik er een aantal over het hoofd. Bezoeken aan kerkhoven worden beschreven door K. Schippers (Museo Sentimental) en Peter Burger (Tirade, 1989/5). In dit Yang-nummer meer daarvan in de reeks ‘Cenotafen’.
Het nieuwe decadente of elegische besef, dat wellicht met de postmoderne afbraak van de vooruitgangsidee te maken heeft, blijft niet beperkt tot boeken. Jan Vercruysse noemde een serie sculpturen ‘Tombeaux’. In Italië bouwen gerenommeerde architecten neo-klassieke of postmoderne cimiteri. In onze gewesten daarentegen werden in de jaren zestig en zeventig veel begraafplaatsen rond kerken geasfalteerd om nietszeggende nieuwe kerkhoven buiten de dorpskern op te trekken. Desondanks kan de vereniging ‘Epitaaf’ in België nog steeds geleide wandelingen organiseren naar begraafplaatsen als het Schoonselhof in Antwerpen, Campo Santo in St-Amandsberg bij Gent of het kerkhof van Laken. Louter illustratieve foto's van die kerkhoven zijn opgenoemen bij het artikel van Guido Martens, dat als een soort uitleiding de historische ontwikkeling van de kerkhoven documenteert.
Niet te tellen zijn overigens de amateur- en beroepsfotografen die foto's van graven maken. Bijzonder echter is de reeks van Carl Uytterhaegen die wij als portfolio opnemen. ‘Eeuwigdurend aandenken’ portretteert de dood in verschillende culturen. De foto's tonen graven die in landschapen of in een verstedelijkte omgeving liggen, terwijl de de natuur of de cultuur ze aantast.
Veel kerkhoftoerisme of -fotografie is onverbrekelijk verbonden met het sentiment voor de stad. Ariès schrijft: ‘De stad van de doden is de tegenhanger van het land der levenden, of beter gezegd, het spiegelbeeld, het beeld in een tijdloze spiegel. Want de doden zijn door het moment van de verandering heengegaan en hun monumenten zijn de zichtbare tekenen van het tijdloze karakter van hun stad.’ De necropolis, de lijkenstad, heeft van sommige steden voor eeuwig bezit genomen, zodat wij ze soms associëren met de kerkhoven die wij er bezocht hebben. Niet toevallig dus zijn in dit nummer een reeks teksten (‘Necropolen’) opgenomen die de stad als achtergrond hebben.
Onder de noemer ‘Grafschendingen’ brengen wij verder een aantal willekeurige beschouwingen over funeraire gedichten. Met ‘Tumuli’ glijden wij van de doodsthematiek af. ‘Verstrooide asse’ ten slotte bevat teksten die strikt genomen weinig of niets met het thema te maken hebben.
Hans Vandevoorde
(samensteller)