Een roman aan de deur
Bart Vervaeck
Nico Steene, hoofdfiguur van Peerebooms nieuwste roman, wil een televisie-documentaire maken over de vrijheid. Hij zou daarvoor mensen uit zijn directe omgeving interviewen, vooral koppels. Tijdens de voorbereidende fase blijkt, toevallig, dat al de problemen van de ondervraagde mensen juist betrekking hebben op de vrijheid. In hoeverre is de vrijheid van de een de onvrijheid van de ander? Is absolute vrijheid geen vorm van onverschilligheid? Is er vrijheid buiten het compromis en de routine van elke dag? Zijn verplichtingen geen essentieel onderdeel van de vrijheid? Vragen die een inleiding lijken op alweer een van die tergende praatprogramma's. Vragen, helaas, die de aanleiding blijken van een tekst die voor negentig procent bestaat uit dialogen van het praatprogramma-soort.
Alle figuren die in Een man aan de deur voorkomen, zitten met zichzelf en vooral met hun relaties in de knoop. Geen koppel of een van hen is wel verliefd op een derde, geen liefde of ze is onmogelijk, geen onmogelijkheid of ze moet uren bepraat en bediscussieerd worden. Dat geeft dan een boek waar iedereen herleid wordt tot een ongeloofwaardig typetje (inclusief de bisexuele salonterrorist, toch geen standaardrepertoire) dat het niet kan nalaten zichzelf verbaal te etaleren in modieus en hol klinkende praatjes over zelfontplooiing. Zegt de salonterrorist: ‘Het betekent dat ik opgewonden word door het idee van explosies en vernieling. Om uit te breken. De samenleving pakt je in; nou dan breek jij uit’ (p. 38). Dat uitbreken is de droom van elk personage in de roman, maar uiteindelijk blijkt dat het alleen maar mogelijk in de verwondering om het gewone en niet in de verandering van dat gewone. Terug dus naar de bekende discussies over de ‘mentaliteitsverandering’ en de ‘dingen met andere ogen zien’. Dat geeft dan handige en zogenaamd ironische dialogen van het volgende soort:
‘Als je erover nadenkt zou het goed zijn als ze het in ieder geval deden, wind of geen wind. Af en toe een “He?” en een “Wat!” van verbazing over de vragen die ze krijgen, en de antwoorden waar ze mee afgescheept worden.’ ‘Het zou een indrukwekkende dialoog opleveren. Niet het heen en weer kletsen van mensen die overal iets op weten te zeggen.’
‘Leven is grotendeels niet-begrijpen, hé?’
‘Wat?’ (p. 181)
En even later:
‘Voel je je verrijkt door de studie?’
‘Verrijkt weet ik niet. Ik verbaas mij en vind alles vreemder. Jij ook, dacht ik, om andere redenen.’ (p. 185)
De kleinburgerlijke moraal die hier impliciet wordt ingelepeld, komt ook expliciet aan bod wanneer de verteller zijn personages raad geeft (‘Dit vertrouwen zou zij vast moeten houden, en gebruiken om er eindelijk een eigen plaats mee in te nemen’; p. 163) of zich via zijn personages uitlaat over ‘de Europese beschaving’: ‘Tegenwoordig loopt een kwart of een derde van de huwelijken niet af op de begraafplaats zoals het hoort, maar bij de advocaten en de rechtbank’ (p. 61).
Belangrijk onderdeel van deze kneuterige ideologie, is het arsenaal levenswijsheden in de aard van ‘Het gaat er niet om hoe de mensen zijn maar of je een relatie met ze kunt onderhouden’ (p. 67), of ‘Begrip en toegeeflijkheid zijn deugden waar vaak misbruik van gemaakt wordt’ (p. 127), en ‘Je moet je kunnen losmaken van de verleidingen van ons welgedane leven als je de werkelijkheid wil zien’ (p. 155).
De stijl waarin deze prekerige wijsheid verpakt