De vertaler als verpulveraar
Stefan Hertmans
‘Hoe is het schrijven tot mij gekomen? Als vogeldons op mijn raam, in de winter. Meteen begon in de haard een gevecht van geluiden, dat tot op dit ogenblik niet opgehouden is’.
Zo typeerde René Char in La Bibliothèque est en feu uit 1955 het ontstaansmoment van zijn lyriek. Door het beeld van het ontstaan op te roepen, van het bestaan van de poëzie buiten hem om, als een ‘gevecht van geluiden’ op de plek waar gewoonlijk de huisgoden wonen, plaatst Char zich in de romantische traditie, waarin het sedert de renaissance vigerende idee van het ‘maken’ werd afgelost door een poëzie die ‘ontstond’. In deze optiek krijgt het schrijven van poëzie ontologische dimensies, wordt ze een ‘Huis van het Zijn’ zoals René Ménard destijds over Char schreef. Voor Ménard was de lyriek van Char ook verwant aan de opvatting die Martin Heidegger onder meer in Holzwege uitbouwde: lyriek als het verdwalen en thuiskomen in het beeld, de metafoor als het volgen van een pad dat van nergens naar nergens gaat en zijn betekenis ontleent aan datgene wat we erover vervoeren - poëzie als een open proces.
Deze ‘openheid’, die bij Char alles te maken heeft met de openheid van de aandachtige wandelaar in de natuur, beantwoordt aan een voortdurende ‘verpulvering’ van het gedicht, van de gedachte (een bundel uit 1947 heette Le poème pulvérisé). Chars lyriek vertoont dan ook een unieke wisselwerking tussen het effect van het detail, het analytisch vermogen van poëtische scherpzinnigheid enerzijds, en een zeer breed, synthetisch perspectief door wat de beeldspraken suggereren, anderzijds. Dialectische bewegingen zijn er wel meer in Chars poëzie. Zo heet hij één van de meest hermetische dichters te zijn die zich door en na het surrealisme hebben ontwikkeld, terwijl hij toch ook een expliciet ethisch standpunt nooit heeft geschuwd. Het romantisch beleven van het inspiratief proces; het ontologisch koppelteken tussen existentie en lyriek; de semantische verbreding van de natuur-metafoor; het geëngageerd in de eigen ondoordringbare wereld staan; - deze vier ingrediënten maken Char tot een zeer ‘volledig’ dichter, tot een menstype dat voor heel wat lezers en dichters exemplarische waarde heeft verworven, iemand die bewondering afdwingt en zich niet onder één etiket laat vangen. Pierre Boulez, die het ‘hermetische’ gedicht Le Marteau sans Maître als uitgangspunt voor zijn gelijknamige muziekstuk heeft genomen, heeft de centrale betekenis van deze beeldspraak beseft: het gaat wel degelijk om een werktuig, om een hamer, maar hij is als het ware geëmancipeerd, is de meester in de droom ontgroeid en slaat op de minst vermoede plekken van de verbeelding in.
Char lezen vraagt dan ook het voortdurend bereid zijn van het ene been op het andere te springen: van ‘verpulvering’ naar ‘verbinding’, van constructieve analyse naar beleving.
Deze dubbelheid is wellicht de enige karakteristiek die Char daadwerkelijk met het surrealisme verbindt, en met name ook met iemand als Octavio Paz, wiens lyriek en engagement ook een dergelijke dialectische werking te zien geven.
Zowel van Char als van Paz verscheen bij Meulenhoff in 1974 een omvangrijke bundel vertalingen, die in ons taalgebied relatief weinig weerklank vonden. Paz is bekender geworden door de vertaling van zijn proza, Char is een bijna marginale aangelegenheid gebleven.
Toch verscheen eind vorig jaar een vertaling van de in 1985 bij Gallimard gepubliceerde bundel Les Voisinages de Van Gogh. Net zoals de selectie uit