Illusieloos zelfportret
Frans Denissen
Wanneer je als schrijver in een aantal uiteenlopende genres actief bent, m.a.w. wanneer je voor wat je uit te drukken hebt keer op keer het literaire genre kiest dat je daartoe het meest geschikt lijkt, loop je gevaar dat een deel van je oeuvre door een ander deel overschaduwd wordt. Het grote publiek wil eenduidigheid: x is een romancier, y is een dichter, z is een toneelschrijver. Dat is misschien ook de doem van Luigi Pirandello (1867-1936). Iedereen kent hem in de eerste plaats als toneelauteur, in de tweede plaats (maar dat is al minder zeker) als schrijver van korte verhalen: tussen 1894 en 1934 publiceerde hij niet minder dan vijftien verhalenbundels, die later samengebracht werden onder de titel, Novelle per un anno (‘Verhalen voor een jaar’). Dat hij daarnaast ook een groot romancier was, is - althans buiten Italië - nauwelijks bekend. Vandaar dat een nieuwe vertaling van een van zijn belangrijkste romans, Quaderni di Serafino Gubbio, operatore (in 1915 verschenen met de titel Si gira, in 1925 met zijn definitieve titel) meer dan welkom is, vooral ook omdat het een van de weinige werken van Pirandello is waarin een ervaring uit zijn leven, die bepalend is geweest voor zijn levensvisie maar die overigens zorgvuldig buiten zijn teksten wordt gehouden, hier door allerlei spleten en kieren naar binnen dringt: het vijftien jaar samen leven met een aan waanvoorstellingen lijdende en ziekelijk jaloerse vrouw.
Protagonist van de roman en schrijvende ik-persoon is Serafino Gubbio, cameraman van de film-maatschappij Kosmograph, die door een gruwelijke scène die zich voor zijn draaiende camera afspeelde zijn spraak verloren heeft. Al schrijvend probeert hij de gebeurtenissen die tot deze gruwelijke scène geleid hebben, te reconstrueren. De achtergrond van de filmwereld (waarvoor hij zelf ook scenario's heeft geleverd) stelt Pirandello in staat om een van de hoofdthema's van zijn werk - de onbestaande grens tussen waan en werkelijkheid, tussen waarheid en onwaarheid - uit te diepen: ‘Hoe kan men een werk serieus nemen dat geen ander doel heeft dan te begoochelen - niet zichzelf, maar anderen? En begoochelen door het op touw zetten van de meest stompzinnige schijnvertoningen, waaraan de camera geacht wordt een wonderbaarlijke realiteit te geven. Het resultaat is onvermijdelijkerwijs, zonder mankeren, een hybridisch spel. Hybridisch, omdat de stompzinnigheid van de veinzerij er juist meer in wordt blootgelegd en in het oog springt, omdat men haar verwezenlijkt ziet met het middel dat zich het minst tot begoocheling leent: de fotografische weergave.’ (blz. 60) Deze schijnwereld binnen een schijnwereld stelt hem ook in staat - als een Hitchcock avant la lettre - heel even een sarcastische afsplitsing van zichzelf op het doek te laten verschijnen (op het doek: want het boek is uiterst geraffineerd geconstrueerd als een film, met close-ups, stills, travellings, flash-backs): de beroemde schrijver die droomt van de ‘artistieke wedergeboorte’ van de industrie maar die zijn scenario onder schouderklopjes van de producent tot een prul moet herleiden. Maar een veel belangrijker afsplitsing is het personage van Cavalena, een arts die van zijn
ziekelijk jaloerse vrouw zijn praktijk niet langer mag uitoefenen en die zich daardoor maar aan het schrijven van filmscenario's heeft gezet. De autobiografische verwijzing wordt duidelijk als men weet
dat Pirandello onder druk van de helse scènes van zijn vrouw op een bepaald moment zijn baan in een meisjeslyceum moest opzeggen en zich van dat moment af thuis - vaak in een gebarrikadeerde kamer vanwege haar doodsbedreigingen - aan journalistieke en literaire arbeid wijdde, en ook