| |
| |
| |
YANG 138 - juli-september 1988
Het kuuroord O.
Koen Peeters
Vreemde rituelen
gaan niet over - binnen -
over mensen-dieren-plant-of-dingen
van een krant in een zetel
qu'on connaît depuis longtemps
En verder worden er nog zaken bedacht
bij het wandelen in het Park
bij het voederen van de Vink.
Het is die rust, en die verveling ook,
het is dat to-me-loos verlangen
| |
| |
| |
Toeristen, kuristen en turfisten
Zomer, hoogseizoen aan de kust. Lusteloos kleefden de badgasten vast aan hun handdoeken en hun rieten matjes, beschut door gestreepte windschermen in geel en blauw. Door het mulle zand trok een zweterige ijsverkoper zijn karretje. Frisco, crème glace, frisco! Iedereen bleef liggen. Het was kalm, het was eb. De zee lag ginder ver met daarin de roepende kinderen.
Zowat alle héle schelpen waren opgeraapt. Er restte nog een meterbrede strook van schelpengrint, knerpend onder de voetstappen. Kinderen met de schelpenbuit in plastic emmers kraaiden nu om wie weet welke redenen: het geluid en de kleuren van brekende golven, de zoute lucht met daarin verborgen de geur van dode schelpdieren, het element Iodium in de lucht, de vrolijke speelballen die de zee serviel opnam en terugbracht, het water dat prompt opwelde in elke pasgegraven put, hun plastic vormpjes als ster, slak, vis...
Belangrijker dan dit stilleven, althans belangrijker voor ons en dit hoofdstuk, was de Dijk langs de zee. Daar was het behoorlijk druk. Een krioelende massa van toeristen uit binnen- en buitenland in alle kleuren en formaten. Vanuit de lucht zou men slechts met moeite drie klassen onderscheiden: zij die naar O. gingen, zij die van O. kwamen en zij die stilstonden om naar het strand te turen.
Een van hen was Robert Marchand. Hij was alleen en behoorde tot de tweede klasse: hij kwam van O. en ging nu over de Dijk naar M. waar zijn schoonouders woonden. Hij was daar voor het weekend te gast met Betty. Robert verweet zichzelf dat hij de kusttram niet had genomen.
Het was bijzonder warm. Naast, voor en achter hem liepen de toeristen. Tam, traag en terneergedrukt onder de moordend hete zon. Ze droegen wat-men-noemt vakantiekleding: korte, felgekleurde shirts met brede mouwen, luchtige polohemden en tennis-pantoffels. Robert vroeg zich af waarom sommigen tennis- of polo-uniformen droegen hoewel ze geen van beide sporten beoefenden. En verder: waarom was het ene kledingstuk rood en het andere groen? Waarom droeg men kleren met bloemmotieven hoewel er geen echte vegetatie te zien was? En waarom droeg men kleren als men toch wilde bruinen? En waarom wilden ze een gebruinde huid? Bruin in vergelijking met wat?
‘Nee,’ onderbrak Robert zichzelf, ‘dit is geen zindelijke gedachtengang. Mijn hoofd is te warm, het is hier te heet,’ en hij verplaatste zijn gedachten naar de honden die de toeristen overvloedig vergezelden. Er liepen daar zeldzame Schnauzers, glanzende Dobermans, Eskimohonden met de tong uit de bek, lelijke Bull-Terriërs, saaie Golden Retrievers, domme Blauwe Cockers, en vele andere rassen waarvan Robert niet eens de namen kende. De honden waren moe en versleten. Kwam dat door de hitte van de zomerzon? Hadden deze honden behoefte aan een middagdutje? Of waren ze te zwaar beladen met rasonzuiverheden of al te nadrukkelijke kruisingen?
En dan het kleine grut. Robert telde 21 poedels, 13 pekinezen en 24 Yorkshire Terriërs. Waarom wilden deze mensen per se hun hond meenemen op de Dijk? Waarom noemden ze hun honden Fifi, Snoopy, Mirza en Prince? Was dat de zon die op hun hersens sloeg? En welk geluid maakt de zon daarbij?
Ter hoogte van de Thermen hoorde Robert plots zijn naam. Eerst zwakjes, dan luid! Robert! Robeert!! Hij keek op maar zag niemand. Opnieuw riep een mannenstem ‘Robert!’ En toen zag hij het. Bovenop de Venetiaanse Galerijen stond K. vrolijk en gebruind te zwaaien. Hij had een gewichtige verrekijker om zijn hals.
Hier in O., de Koningin der Badsteden, ontmoette K. Robert. Was dit toeval? Was dit een niet-bedoelde-maar-desondanks-toch-bijzonder-betekenisvolle gebeurtenis? Was dit nu synchroniciteit voor zover die bestaat en we niet vergeten zijn wat het betekende? Of was het gewoon een logisch
| |
| |
gevolg van bepaalde feiten, biografieën en het samenspel ervan? Want neem nu even de reeds halfgeschreven hagiografie van K. en de nog niet begonnen biografie van Robert Marchand. Was de ontmoeting een ‘noodzakelijk gevolg’ ervan? Wanneer we verhalen schrijven over levende figuren, beïnvloedt onze schriftuur dan hun levens? Bestaan stijlfiguren als het parallellisme en het chiasme dan ook in de werkelijkheid zodat daaruit bepaalde gebeurtenissen volgen en andere niet?
Robert ging tot vlak onder K. staan en riep hem vrolijk toe: ‘Dag K., bent u hier ook met vakantie?’
‘Neen,’ zei K., ‘ik ben hier maar even. Kom je naar boven? Ga je langs de trap bij het standbeeld?’
En weg was het hoofd van K. Via de passage, onder de monumentale stenen boog stapte Robert het Koningspark in. Onmiddellijk links was daar een steil trapje naar boven, met verweerde betonnen treden. Robert kende dat trapje, hij was hier reeds eerder geweest met Betty. Boven was er een roestig, smeedijzeren traliedeurtje dat steeds op slot was.
Robert klom snel de trap op maar deze keer stond het poortje op een kier. Wat verder leunde K. tegen de balustrade.
‘K.!’ riep Robert!
‘Robert!’ riep K. ‘Ik ben blij dat ik je zie. Ik was naar de mensen aan het kijken. Doe je mee?’
Robert keek mee maar leek niet erg beroerd door het panorama.
‘Kijk daar voor ons, Robert. Het driehonderd meter lange strand, doorsneden met pieren en golfbrekers, met zacht en fijn zand. Dit is een paradijs van levensvreugde, genoegens en gezondheid. Zie die stoeiende en zonnebadende mensen.’
‘Zie hen daar liggen,’ zei Robert. ‘Moe, uitgeput en neergeslagen door de hitte. Het is te warm vandaag.’
‘Neen, toch niet, Robert. Deze mensen genieten van hun vakantie. Het baden in zee is kosteloos en ervaren redders waken over de veiligheid van de duizenden badgasten. Hier hangt een fantastische sfeer.’
K. keek verrukt naar het strand en prevelde, als was het een gebed: ‘Par ton sable, tes bateaux et tes chevaux, O., tu seras trimplement reine.’
‘Wat zegt u?’ vroeg Robert.
‘Ik hou van deze, stad, van haar strand, haar boten en haar paarden, dat zei ik.’
‘Ik vind het te heet,’ opperde Robert.
‘Dat kan ook moeilijk anders,’ zei K., ‘het is nu eenmaal zomer.’
‘Zullen we gaan zwemmen?’
‘Dat kan ik hier helaas niet. En dan nog, ik geloof niet dat ik dat wil. We kunnen wel even naar de Thermen gaan, naar het Thermaal Instituut. We kunnen ons daar even terugtrekken.’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Wel ja, het is te heet nu. In de Thermen vinden we rust en herstel.’
‘Ik ben er nog nooit geweest,’ bekende Robert.
‘Wel, dan bezoeken we nu de Thermen. We nemen een Turks Bad in de Hamman en laten ons masseren.’
‘Ik heb zelfs nog nooit een sauna genomen.’ gaf Robert toe.
‘Dat geeft evenmin. Kom, we gaan daarlangs,’ zie K. en hij wees met een hoofdknikje naar een hek links van hen. Hij liet Robert voorgaan. Robert greep naar de klink boven het zware slot en duwde hem fors naar beneden. Hij probeerde driemaal.
‘Het lukt niet,’ zie Robert ‘het is gesloten.’
‘Dat weet ik,’ zie K. en hij keek snel even rond. Er was niemand in de buurt. ‘Kijk eens onder die witte tegel. Daaronder ligt de sleutel.’
Hoewel slot en sleutel roestig en ongebruikt leken, pasten ze perfect in elkaar. Het hek draaide geluidloos open. Ze stapten over de smalle arduinen richel en sloten het hek opnieuw.
‘Geef nu de sleutel aan mij,’ zei K. ‘Ik zal hem straks terugleggen.’
‘Hoe wist u dat daar een sleutel lag?’ vroeg Robert.
‘Ik weet zeer veel sleutels te liggen,’ antwoordde K.
‘Neem dat van mij aan.’
‘Waarom? Welk nut heeft dat voor u?’
| |
| |
Het standbeeld van den Koning-Veroveraar te O.
‘Misschien omwille van de veiligheid. Het is in feite een voorrecht dat ik geërfd heb. Laten we voortstappen, Robert. Iedereen kan ons hier zien...’
Enkele toeristen stonden onder hen te mompelen met het gezicht naar boven, de ogen dichtgeknepen tot spleetjes: ‘Je me demande vraiment si ce n'est...’ en ‘I was thinking one moment that I saw...’ Robert bekeek hen vanuit de hoogte: deze toeristen waren opnieuw zeer vreemd gekleed. Enkele vrouwen droegen wax-kleren, het leken wel Kongolesen. En anderen waren gekleed als vissers en matrozen.
‘Kom, we gaan verder, Robert. We mogen nu niet nodeloos de aandacht trekken.’
Ze passeerden het standbeeld van de Ruiter-Veroveraar. Het beeld had een giftig-groene kleur. Het leek niet zo indrukwekkend als van op de begane grond.
‘Toch een mooi beeld, vindt u niet?’ vroeg Robert welwillend.
‘Ja, als je dat zelf zo zegt. En het staat hier ook bijzonder mooi. Het is een werk van Albert Courtens. Het werd onthuld in 1931.’
Ze kwamen opnieuw aan een gelijkaardig poortje met vlak ervoor een witte tegel. Robert bukte zich, lichtte de steen op maar vond niets.
‘Dat hoeft niet,’ zei K. ‘De eerste sleutel past ook op dit slot.’ en K. opende het deurtje. Hij sloot het achter hen en borg de sleutel weg in zijn binnenzak. Ze liepen nu boven op de Galerijen, in de richting van de Thermen. Rechts van hen de weidse zee, links van hen het stedelijk zwembad en een parkeerterrein dat slordig gevuld was met auto's. Een lauwe, zilte bries waaide op uit zee.
‘Ik hou hiervan,’ zei K. ‘De mensen gedragen zich in O. zeer mondain, zeer los. Hier mag wat meer, en dat komt ook voor mij goed uit in de vakantie. Ik heb dan zin om met de mensen te praten. Vrolijke en onderhoudende gesprekken vol met grappen en begrip. Ik heb dat ook nodig, af en toe.’
Bij de Thermen verwachtte Robert dat K. opnieuw zijn sleutel zou bovenhalen, maar dat bleek eveneens een foute veronderstelling. De deur was niet gesloten.
‘Loop nu achter me,’ zei K. en hij ging Robert voor door kale gangen, traphallen en lege zalen. Er was geen verlichting maar hier en daar viel wat spaarzaam licht binnen door een troebele ruit. Er hing een geur die deed denken aan oude dekens, aan paddestoelen en turf, aan oud brood. Wandelend in de mist op grote hoogte. In een wolk, zo blijkt achteraf in de vallei. Onzichtbaar koel poeder dat over de dingen was gekomen. Rechts van hen volgden de deuren elkaar snel op. Op elke deur hing een witgeglazuurd plaatje met een zwart nummer. De deur van een van de kamers stond open. Daarbinnen een bed, een wastafel, twee kasten en een broze man in een blauwgestreepte pyjama. Robert schrok ervan. Traag zette de man zich in beweging om de deur te sluiten.
Alle andere kamers waren gesloten, op één na.
| |
| |
Daar lapte een Spaans ogend dienstmeisje met opgestoken haar ijverig de ramen. Ze leunde gevaarlijk ver naar buiten.
‘Ik wist niet dat O. ook een kuuroord was,’ zei Robert.
‘Zeker, al heel lang. Het is zelfs de enige kuurplaats in Vlaanderen als ik me zo mag uitdrukken. Aanvankelijk was O. een militair bolwerk, een ‘place de guerre’. Pas in 1865 werden de vestingen gesloopt en vervangen door een brede versterkte dijk langs de zee, waarop de toeristen konden flaneren.’ ‘En kwamen er veel toeristen?’ vroeg Robert.
‘O ja,’ zei K. ‘Keizers, koningen, sjahs, Russische aarts- en groothertogen, Duitse prinsen, Engelse lords, Italiaanse markiezen, Franse graven. Ze kwamen van overal toentertijd.’
‘Kon O. al dat volk herbergen?’
‘Jazeker, met de jaren groeide O. uit tot een weelderig stadje vol met hotels, pensions en cafés. Je waande je hier in Monaco, Cannes of Nice. Het was de tijd van de Belle Epoque. Elke dag gebeurde er wat in de Kursaal, in de Hippodroom of in de Vuurtorenkring. Vuurwerk op zee, muziekwedstrijden of ezelskoersen op het strand.’
‘Dat moet een mooie tijd zijn geweest,’ mijmerde Robert.
K. trok zijn wenkbrauwen op en knikte ja met gesloten ogen. Ze kwamen bij een hoge deur met doorschijnend, getekend glas. Als een habitué opende K. de deur en opnieuw lag een uitgestrekte, zuinig verlichte tunnel voor hen.
‘Hierboven is de elektrotherapie-afdeling,’ zei K. ‘Met ultrasone toestellen bewerkt men er de lokale ontstekingen en de fibreuze vergroeiingen. Op die verdieping is ook de hydrotherapie gevestigd met de onderwatermassage, de koolzuurbaden en de aerosols. Ik denk niet dat het de moeite loont om boven te gaan kijken.’
‘Als u dat vindt,’ zei Robert beleefd.
‘Of misschien als er wat tijd over is. Ik wil je eerst en vooral de fango tonen. Dat is interessanter.’
Met opgeheven hoofd ging K. voor en zwaaide een grote mahoniehouten deur open:
‘We zijn er. Dit is de fango-afdeling.’
‘Wat is fango?’ vroeg Robert.
‘Fango is plantaardige zeemodder. Het is een compacte turf die de zee achterlaat op het strand.’
‘Ik heb dat nooit zien liggen.’
‘Daarvoor moet je vroeg opstaan, Robert. Ik geloof dat de verpleegsters de fango zeer vroeg in de ochtend verzamelen.’
Een klein grijzend mannetje in een witte doktersjas voegde zich ongevraagd bij hen.
‘Ik ben blij u hier opnieuw te mogen begroeten,’ zei hij onderdanig tegen K.
‘Ik kwam even langs,’ zei K. ‘Mag ik je Robert Marchand voorstellen? Dit is dokter Faust.’
Dokter Faust? De Faust van Goethe die zijn ziel aan de duivel verkocht voor aardse goederen?
‘Aangenaam,’ zei de dokter met de overdreven naam.
‘Aangenaam,’ repliceerde Robert.
‘De dokter zal je wat meer vertellen over de fango, is het niet?’ zei K. en boog neer over de verwaarloosbaar kleine dokter.
‘Met alle plezier,’ zei die zelfvoldaan met een neusstem. ‘De peloïde turf wordt inderdaad door de verpleegsters verzameld op het strand. De turf wordt gedroogd, verpulverd en vermengd met zeeklei. Komt u even mee? Ik zal het u tonen.’
Een verpleegster met een blauwe schort prepareerde een portie zeemodder in een dweil. Ze spatelde de grijze modder zachtjes dooreen, lengde de massa aan met zeewater en schoof dan het mengsel in een koperen kacheltje.
‘Hoe heet maakt u die modder?’ vroeg K. aan de verpleegster.
Dokter Faust antwoordde in haar plaats: ‘Ze brengt de modder op een temperatuur van 55° C en laat deze dan afkoelen tot 48° C. Dan wordt het mengsel plaatselijk toegepast.’
Op dat moment klopte er iemand op de deur. Dokter Faust riep ‘Binnen’ en een blonde vrouw van middelbare leeftijd met een mosgroene handdoek om het lijf gewikkeld, kwam statig het vertrek binnen. Ze had een onwaarschijnlijk bruin gezicht,
| |
| |
met een aanstellerig getuite mond. Het leek een doktersvrouw. Zonder iets te zeggen schudde ze haar handdoek los en strekte zich naakt uit op de bank. De verpleegster lepelde prompt een fikse portie zeemodder uit over haar rug. K. deed twee stappen naar de behandelde vrouw en lichtte de therapie toe: ‘De fango veroorzaakt een perifere vaatverwijding met diepe decongestie. Hij heeft een versoepelende werking en oefent een gunstige invloed uit op de beendermineralisatie.’
De vrouw met het modderpantser keek dankbaar op naar K. Robert was verrast door K.'s technische toelichting, hij had er niets van begrepen. Dokter Faust knikte enhousiast: ‘Zeer juist, K. U gebruikt de juiste terminologie.’
Het gesprek viel stil. De vrouw met de bemodderde rug ademde zwaar op haar bank.
‘Het is hier wel kalm,’ zei Robert voorzichtig tegen Faust.
De dokter knikte instemmend.
‘Kwam hier vroeger meer volk?’ vroeg Robert opnieuw.
‘Och ja,’ zei de dokter afwezig en bestudeerde het plafond. ‘Duizenden Engelschen, Franschen, Amerikanen en Hollanders bezochten onzen Kursaal en de gemoderniseerde hotels. Telkenjare kwamen zij met grote scharen onze stemmige stedehoekjes bewonderen: de sierlijke jachten in de dokken, de ruwe visschersboten in de havengeul, de statige maalboten voor den zeedijk.’
Het was duidelijk: dokter Faust reciteerde een vooroorlogse, antediluviale tekst. Feilloos gememoriseerd maar weinig overtuigend gebracht, de tekst zelf hopeloos verouderd. De dokter hapte naar adem en ging verder: ‘Voeg daarbij de bonte wemeling van die opgetogen gasten in kleurig zomerpak, de vlaggen en wimpels aan gevels en mastentoppen, de zinnenstreelende muziek van allerhande strijkjes, het staalblauwe lichten van ruischende golfjes in den zoelen zomeravond... en gij zult nog een zeer onvolmaakte beeld oproepen van een wereldbadstad met haar zoo dichterlijke als weelderige genoegens...’
Dokter Faust verviel in stilzwijgen en keek hulpeloos naar K. Hij probeerde opnieuw: ‘Vroeger was hier meer volk. Vandaag is het ook een rustigen dag. Maar vroeger was er alleszins meer volk. Ik bedoel...’
Dokter Faust zweeg nu volledig.
‘We begrijpen dat u nu verder moet werken,’ zei K. ‘Ja, dank u,’ zei de geneesheer en keerde zich naar de vrouw in behandeling. Met een spatel trok hij anatomische lijnen op de bemodderde rug.
‘Kom, Robert, we gaan. Dank u voor de nodige uitleg, dokter Veys.’
‘Hoe heet die dokter?’ vroeg Robert.
‘Veys. Dat is dokter Veys.’
Ze doorkruisten een verlaten zaal. ‘De Groote Rustzaal - La Grande Salle de Repos,’ lichtte K. toe. Het was een lange, hoge ruimte met groenbetegelde vloer en wanden. Hier en daar stonden afgeleefde zetels volgens een willekeurig, misschien geheim patroon. Met een monotoon, sanitair gegorgel spuugden twee kleine leeuwekoppen hun water in een marmeren bassin. De hele ruimte was leeg, enkel de noodverlichting verspreidde een koel, melkig licht.
‘Hier rusten de kuristen,’ vertelde K. ‘Zij leggen hier hun eerste contacten, leren elkaar beter kennen en praten tenslotte met elkaar over hun ziekten.’
‘Hier is toch niemand? Zijn er vandaag geen kuristen?’
‘Ja, toch wel, maar iedereen zal nu in behandeling zijn. We zullen even langs de aërosol-afdeling gaan. Als je dat interesseert tenminste.’
‘Ja, ik ben nog nooit in een kuuroord geweest.’
K. klopte op de eerste deur rechts en ging naar binnen. Het was een hoog, eveneens verlaten lokaal met groengele vloertegels en zwembadblauwe muren. Er was niemand. Tegen de wand hing een lange rij wasbakken met daarboven telkens enkele kranen. Aan de kranen waren witte en rode slangetjes gekoppeld die uitmondden in een soepel plastic trechtertje.
| |
| |
Gevelkiekje van de Thermen te O.
‘Dit is de inhalatie- of aërosolkuur,’ zei K. en hij greep een van de slangetjes.
‘Dit trechtertje wordt tegen de mond gedrukt om zo het verstoven bronwater te inhaleren. 29% van het ingeademde gas gaat over in het organisme en werkt rechtstreeks desensibiliserend en antihistaminisch in.’
‘Is 29% veel?’ vroeg Robert.
‘Ja, 29% is tien maal meer dan langs het spijsverteringskanaal of door toepassing van de balneotherapie. Het longslijmvlies heeft een groter resorptie-oppervlak. Wil je het eens proberen?’
‘Ja,’ zei Robert ogenblikkelijk. Hij plaatste zich op het draaistoeltje voor de wasbak en zette de trechter op zijn mond.
Robert zoog de natte, zilte lucht op, met wijd open ogen.
‘Een vreemde ervaring,’ zei Robert, ‘net alsof ik 's morgens door de mist fiets.’
‘Zo kan je het zeggen. De gunstige invloed van het zeeklimaat, waarbij de tonische werking en de zuiverheid van de ingeademde lucht een belangrijke rol spelen, kan de vermindering, ja het verdwijnen van astmacrises verklaren.’
‘Hoe komt het dat u zo goed de medicinale werking kent van dit bronwater, K.?’
‘Dat is toevallig, Robert. Je weet dat ik sinds een jaar of wat last heb met mijn gezondheid.’
Robert knikte maar durfde niet te vragen over welke ziekte K. het had.
‘Mijn dokter raadde me een intensieve kuur aan,’ vervolgde K. ‘in een bad- of kuuroord. Ik heb gekozen voor O. omdat me dat zo geadviseerd was.’
‘Dus u bent zelf een kurist!’
‘Ja, en tijdens de kuren spreek ik met de behandelende dokters en verpleegsters over het thermalisme. Ik ondervraag hen, ik kan dat niet laten.’
‘U heeft alleszins een sterk geheugen.‘
‘Ja, dank je. We gaan nu naar beneden. We hebben hier alles gezien.’
Langs een monumentale trap kwamen ze in een trotse, indrukwekkende hal met twee fonteinen. ‘Bron Albert I’ en ‘Source Albert I’ stond in Romeinse kapitalen in het marmer gebeiteld.
‘Drink maar,’ zei K. en hij schoof een klaarstaande nap onder de bronwaterstraal. Hij vulde de kom half. Robert deed hetzelfde en proefde.
‘Het heeft een rare smaak,’ zei Robert.
‘Je drukt je voorzichtig uit,’ zei K. ‘Het heeft inderdaad een zeer ongewone smaak. Je moet er vooral aan denken dat dit water gezond is.’
‘Het smaakt eigenlijk naar brak zeewater,’ oordeelde Robert. ‘Het smaakt naar zeewater dat op het strand achterblijft bij eb. Het is allesbehalve lekker.’
‘Ja, maar het zorgt voor voortdurende uitwisselingen van ionen en een zekere aanvoer van farmacologisch actieve stoffen zoals iodium, zwavel, magnesium en borium.’
‘Hoeveel moet de kurist dan drinken om al uw Nuttige Stoffen binnen te hebben?’
Dat is eenvoudig,’ antwoordde K. ‘Ik geef je een voorbeeld. Voor een hypercholesterolemie wordt aangeraden 200 cc te nemen 's morgens op de nuchtere maag en 's avonds bij het slapengaan, terwijl het overige deel van de liter tijdens de twee hoofdmaaltijden gebruikt kan worden. Begrijp je?’
K. wendde zich naar een glazen loket achter hem. Met zijn ring tikte hij kort tegen het raam: het gaf het droge, kleurloze geluid van glassnijders in warenhuizen. Een keurig meisje verscheen van
| |
| |
achter een gordijn in het nauwe loket.
‘Dag, Lina,’ groette K. haar hartelijk. ‘Hoe is het met je, meisje?’
‘Goed, dank u, K. Komt u vandaag kuren?’
‘Ja, en ik heb een vriend meegebracht, Robert Marchand. Hij is hier nog nooit geweest. Kun je voor hem de Hamman en een massage noteren? En voor mij hetzelfde.’
‘Geen enkel probleem,’ zei het meisje vlug. ‘Aan welke masseurs had u gedacht?’
‘Wel, geef me de gebroeders Lisaro, of La Dzapate, Athens Revenge of Champagne Popper.’
Het meisje schudde telkens nee met haar bevallig hoofd: ‘Die zijn er vandaag net niet. Maar Gilbert en George zijn er wel.’
‘O ja, maar dat is prima. Dat is zelfs nog beter.’ Lina had intussen een gele fiche opgediept uit een houten bakje. Het was de drukbeschreven kaart van K. Onder aan de lange lijst noteerde ze de datum plus de code ‘Hm&MS (G&G)’. Voor Robert nam ze een nieuwe steekkaart: ‘Wanneer bent u geboren, mijnheer Marchand?’
‘Dat hoeft niet, Lina,’ zei K. ‘Schrijf gewoon op Robert Marchand, en noteer voor de behandeling ‘Hm&Ms(G&G)+++’
Het meisje noteerde gehoorzaam.
‘Best,’ zei ze en uit de kast achter haar nam ze twee grote, medisch groene handdoeken. Die overhandigde ze door het smalle raampje aan K. en Robert, samen met de twee steekkaarten.
Ze beklommen nu opnieuw de trap. Links van hen was er een lange gang met kleedhokjes. Op de wand stond in gouden letters ‘Rustzaal der Koolzuurbaden’ en ‘Salle de Repos des Bains Carbo-gazeux’. Het leken wel honderd hokjes, het einde van de gang was onzichtbaar en verdween in de nevel van het perspectief. Alle hokjes waren afgesloten met een zwaar, askleurig gordijn.
K. stond stil voor de eerste cabine.
‘In het hokje kleed je je uit, je slaat je handdoek om je middel en je komt dan naar buiten. Wacht op mij.’
Binnen stond links een logge sofa met een kussen en een deken, rechts een ronde houten tafel met een veel te groot witrood tafellaken van vlaslinnen.
Robert trok het gordijn achter zich dicht en kleedde zich uit. Hij hing zijn kleren zorgvuldig op aan de twee koperen haakjes. De kousen frommelde hij op in zijn schoenen, het uurwerk stopte hij in zijn broekzak onder de zakdoek. Met een brede zwaai sloeg hij de handdoek rond zijn middel en duwde de bovenste tip onder de strak aangespannen handdoek. Hij schoof zijn schoenen nog wat dichter aan de kant en kwam uit de cabine. K. was nog niet klaar.
Het was daar koud en stil. Het tapijt voelde stoffig en muf aan Roberts voeten. Er hing een lucht van boudoirs, bassins, bidets. Ontkleed, ontdaan, ontbonden. De vale, veel te witte huid, de rimpels, de begroeiingen. Haar, nagels, eelt en rode plekken op de huid. Robert huiverde en wreef over het kippevel op zijn armen. Eenmaal uitgekleed is er geen begeerlijkheid meer, de mens is kleurloos zonder kleren.
K. kwam uit zijn kleedhokje met de handdoek om zijn middel.
‘Kom, we zeggen eerst goeiedag tegen de masseurs. En ik zal je even de Mecanotherapie tonen.’
Er viel niet veel te tonen. Ze liepen langs enkele kamertjes waarin vreemdsoortige, onbemande tuigen stonden opgesteld. Tractietafels, een kooi van Rocher, een Colson-bank en verder vooral rekken, metalen constructies met veel scharnieren en veren. Macabere salons van lood, zink en ijzer. Een schoonmaakster dweilde eenzaam de veel te natte vloer, ze knikte hoofs tegen K. en Robert.
‘Ik zou hier niet graag in behandeling zijn,’ verzuchtte Robert.
‘Och, je went aan alles. Deze instrumenten zijn zeer nuttig voor de readaptatie.’
Om de hoek was de afdeling Kinesitherapie. K. klopte op de deur met het opschrift ‘Kabinet Dr. C.’ Twee stemmen zeiden bijna gelijktijdig ‘ja’. K. betrad de cabine, op de voet gevolgd door Robert.
| |
| |
Te midden van damp en vocht, aan een met vlees beladen tafel, stonden twee forse masseurs. De ene blond, de andere zwartharig. Beiden droegen een wit t-shirt en een slagersbroek. Hardhandig boetseerden ze een bolle, vleeskleurige massa, in de vorm van een dikke man.
‘Dag George, dag Gilbert,’ groette K. ‘Voor mij een massage als gewoonlijk en voor Robert hetzelfde maar zeer krachtig. In orde?’
Beide mannen knikten en kneedden stilzwijgend verder.
‘Dan zien we elkaar binnen drie kwartier in de Hamman. Tot straks,’ besloot K.
K. verliet het kabinet, opnieuw gehoorzaam gevolgd door Robert. Ze namen nu de lift die vreselijk bleek te kraken en te schokken. Even zag Robert een visioen van een verbrijzelde liftkooi op de bodem van de liftkoker. K. onderging sereen alle ongemakken.
In de kelder stapten ze uit.
‘Ginds is de reëducatiekom,’ zei K. ‘De kom is gevuld met zeewater van 35°.’
‘Kunnen wij hierin zwemmen?’ vroeg Robert.
‘Nee, je begrijpt het niet. Dit is een kuuroord. De bezoekers volgen hier een thermale kuur.’
Robert knikte bevestigend.
‘Het bacteriënwerende zeewater is zelfzuiverend en aldus aangewezen bij huidziekten als psoriasis en eczeem,’ reciteerde K. ‘Het is decongestionerend, versoepelend voor de gewrichten en zeer bruikzaam bij polyartritis.’
‘U heeft een bijzonder goed geheugen, K.’
De Hamman was een ovale, overwelfde ruimte, geschilderd en betegeld in wit, roze en groen. In het midden waren er twee rechthoekige zwembaden, het ene gevuld met zeewater van 40°, het andere met afgekoeld bronwater. Aan de zijkant stonden bankjes. Douches met koud water bevonden zich opzij in de nissen. De hele ruimte was gevuld met stoom. Robert proefde de kleffe, zoute lucht.
‘We gaan zitten op de bank,’ zei K.
‘Prima,’ zei Robert onwennig en volgde K.'s voorbeeld.
Het was behaaglijk heet. De condensatiedruppels fonkelden koud op de tegelwanden. Er hing een geur van chloor, van zuiver water, van zout. Het was een louterende ervaring.
‘Voel jij je goed?’ vroeg K.
Robert knikte.
Aan de overkant van het bad zaten twee kleine pezige mannen met scherpe gelaatstrekken. Het zweet lekte uit hun zwarte borsthaar.
‘Dat zijn jockeys,’ fluisterde K. ‘Die komen hier afslanken voor de wedrennen.’
Gedempt converseerden de twee jockeys in het Frans. Ze wisselden gegevens uit over paarden en ruiters, afstanden en renbanen.
‘In feite is dat toch vreemd,’ merkte Robert op. ‘Een bron zo dicht bij het strand en het zoute water. Loopt dat niet door elkaar?’
‘Nee, Robert, dat kan geologisch verklaard worden.’
K. stond op, begaf zich naar de dichtstbijzijnde deur en stak zijn hoofd voorzichtig binnen. Hij beval iets onverstaanbaars.
‘Zo dadelijk krijg je de uitleg,’ zei K. en ging weer naast Robert zitten. ‘Ik heb de masseurs laten roepen.’
Vijf minuten later bleek dat de blonde Gilbert heette en de andere George.
‘Kom bij ons zitten,’ zei K. ‘Gilbert, wil je aan Robert vertellen waarom deze bron zo dicht bij de zee ligt?’
Gilbert knikte en met een zachte, nauwelijks hoorbare stem vertelde hij de ontstaansgeschiedenis van de Thermen. Het leek wel een samenzwering.
‘In 1856 zat de stad O. verlegen om drinkwater. Men boorde verschillende putten waaronder één hier in het Park. Op 313 meter kwamen de vorsers terecht in een watervlak.’
‘Een watervlak?’ vroeg Robert.
‘Ja, een watervlak rustend op het Cambrium. Begrijp je dat niet?’ weerde Gilbert af.
‘Jawel, ik verstond u eerst niet.’
‘Welnu, het water van deze put bevatte te veel
| |
| |
mineralen om goed drinkwater te zijn. Er zat boraat in, samen met chloorbicarbonaat, magnesium en arsenicum. Het was bovendien zwak geïodeerd, gelithineerd en antiseptisch. Begrijpt u?’
‘Ja,’ loog Robert opnieuw.
‘Het was bovendien een artesische put, als u dat verstaat.’
‘Nee, dat versta ik nu niet,’ gaf Robert toe.
‘Bij een artesische put heeft de aangeboorde water-ader voldoende kracht om het water naar boven te stuwen. Begrijp je nu?’
‘Ja,’ zei Robert. ‘Dat begrijp ik opnieuw.’
‘Welnu, professor Gauthier van het Institut de France merkte op dat dit water thermaal zeer interessant was. Bijna geheel vrij van kalk en sterk boriumhoudend. Deze bron bevat 149 mg boraat per liter. Dat is bijzonder veel, begrijpt u?’
‘Jazeker,’ zei Robert en veegde het zweet van zijn voorhoofd.
‘In 1906 liet de stad een plan opmaken voor een Thermenpaleis nabij de Galerijen en de Renbaan. Men boorde nog dieper, tot op 352 meter. Nu verkreeg men 250 kubieke meter water per 24 uur, met een hoogte van 17 en een temperatuur van 20,6° C.
Was dat genoeg? Hoog genoeg en diep genoeg?’
‘Ja, dat zat wel goed, mijnheer Marchand. In 1933 werd dit Thermenpaleis geopend door Koning Albert en Koningin Elisabeth.’
‘In feite was dat toch vreemd,’ zei Robert. ‘Een bron zo dicht bij het strand, zo dicht bij het zoute water?’ Ik zei dat net tegen K.’
‘Dat komt door het watervlak, mijnheer Marchand. Ons instituut beschikt over waardevolle natuurlijke hulpmiddelen: zeewater, alkalisch bronwater, geneeskrachtig slijk en een tonisch zeeklimaat. Wij behandelen onze patiënten volgens de modernste wetenschappelijke inzichten. Begrijpt u het nu, mijnheer Marchand?’
Robert kreeg het benauwd, het werd te heet. Het zweet vormde lauwe parels op zijn huid. Hij hijgde. ‘Het Turks bad is zeer gezond,’ zei K. Deze 44° C is ideaal om uit te zweten. In de speciale cabines vind je zelfs temperaturen van 56° en 80°. Het is een uitstekend middel tegen cellulitis.’
‘Het is hier te heet,’ zuchtte Robert moedeloos.
‘Oké, dan gaan we nu even relaxen,’ zei K. en knikte tegen Gilbert en George.
In de ruimte naast de Hamman was het koeler. K. ging zitten op een van de massagetafels en draaide zich langzaam om, met zijn rug naar boven. George herschikte even K.'s handdoek, bestrooide zijn handen met wit poeder en masseerde de rug van K. Hij deed dat met vloeiende, symmetrische bewegingen.
Robert volgde K.'s voorbeeld en strekte zich uit op de andere tafel. Zijn handdoek schoot daarbij los. Gilbert keek vormelijk de andere kant op en poederde traag zijn handen. Terwijl hij Roberts rug masseerde onderhield hij hem met een exposé over zeewater; ongevraagd en zonder reden, zoals vogels lawaai maken in het bos, zoals afgestorven bomen onverwacht afkraken. Een tekst over zeewater wreef hij diep in Roberts rug: ‘Het balneotherapeutisch zeebad werkt in op de wijze van een koud bad. Het verwekt eerst een perifere samentrekking van de bloedvaten, met congestie van de dieper liggende organen, bij het normale individu weldra gevolgd door een reactie in tegenovergestelde zin. Deze reactie heeft sneller plaats tijdens het zeebad, wegens het zoutgehalte van het water enerzijds en anderzijds door de schok van de golven.’
Robert knikte. Gilbert hield zijn uiteenzetting met dezelfde woorden, in dezelfde belerende stijl als K. Had K. zijn thermale kennis geërfd van Gilbert? Of citeerden ze dezelfde bron?
‘Gaat het?’ vroeg K.
‘Ja, prima,’ antwoordde Robert gewillig.
‘Weet je,’ vroeg K., ‘weet je dat het zeewater de reguleringsprocessen verbetert en aldus zorgt voor een curatieve, fysiologische reorganisatie? Sommige ionen dringen door de huid en wijzigen de organische, minerale economie.’
‘Dringen die ionen door de huid?’ vroeg Robert.
K. knikte enthousiast.
‘Is dat allemaal wel waar?’ vroeg Robert nu aan
| |
| |
Gilbert. ‘Gelooft de wetenschap van vandaag nog in bronwaterkuren of was het thermalisme vroeger een voorwendsel voor de rijke klassen om op vakantie te gaan?’
‘Het effect is wel degelijk bewezen, mijnheer Marchand,’ zei Gilbert streng. ‘Waarom zou dit Thermaal Paleis anders zo groot zijn?’
‘O,’ zei Robert, ‘daarvoor kunnen heel wat andere redenen bestaan.’
‘Toch niet,’ zei de masseur gebelgd. ‘De wetenschap deed experimenten bij dieren en de resultaten ervan waren zeer formeel.’
‘Hoe bedoelt u?’
Gilbert antwoordde snel: ‘Uit de proeven bleek een diuretische werking van honderd procent bij de Hond, een tonische werking op de Geïsoleerde Konijnedarm, een tonifiërende werking op de Geïsoleerde Galblaas van de Rat, een...’
Bij het vernemen van die dieren kneep de masseur telkens venijnig in Robert. Steeds harder, steeds dieper duwde hij de dierenamen met zijn duimen in de rug van Robert. Ondertussen somde hij zijn pijnlijke experimenten op: ‘Een galvormende werking bij het Guinees Biggetje, een antidiabetisch effect bij Konijnen en Ratten, een antiparasitaire werking...’
‘Ik geloof u,’ riep Robert uit. ‘Ik geloof u onvoorwaardelijk. Dank u, dank u voor deze massage.’
Robert was opgesprongen van de massagetafel.
‘Ik ga terug naar de Hamman,’ zei hij en raapte zijn handdoek op. ‘Mag ik nu terug?’ vroeg hij onderdanig aan K.
‘Wacht even, ik ga met je mee.’
K. schikte zijn handdoek terug om zijn middel en volgde Robert.
‘Ik was nog even aan ionen aan het denken. Gaan die echt door de huid?’ vroeg Robert.
‘Ja, de ionen van het zeewater worden gedeeltelijk opgenomen in de huid.’
‘En zijn het de golven die de ionen door de huid slaan? Als spijkers in een stuk hout?’
‘Ja, ik denk het wel.’ antwoordde K.
‘Dat is vreemd,’ zei Robert en wiste zich opnieuw het zweet van het voorhoofd.
Langzaam stapte een van de jockeys via het trapje in het koude bad. Trede voor trede. Hij ademde luid en zeer geprononceerd. De jockey dacht zichtbaar na over elke beweging, berekende de snelheid waarmee hij dampend in het ijswater wegschoof. Centimeter voor centimeter. Sterk zijn, evenwichtig zijn. Mens sana in corpore sano. Toen hij geheel in het water zat, dook hij even onder met zijn gladde hoofd en kwam toen snel terug uit het bassin. Hij ging weer naast de andere jockey zitten.
‘Ik kom nog even terug op die ionen,’ zei Robert. ‘In feite is dat het probleem van de Permeabiliteit van de Huid. In de kuuroorden moet men over dit vraagstuk diep hebben nagedacht.’
‘Hoe bedoel je?’ vroeg K. benieuwd.
‘Wel, hoe kunnen weldoende stoffen ingebracht worden bij de mens? Dat is de vraag.’
‘O ja, de doorlaatbaarheid van de huid in die betekenis. Je vraagt je dus af hoe de mens therapeutische stoffen opneemt?’
‘Ja, dat is het, langs welke sluizen? De mens heeft geen huid van gummi.’
‘Ik zou denken langs de neus en de mond. Via de neus en de mond in de longen in de ademhaling en via de mond in de slokdarm in de spijsvertering.’
‘Ja, dat klopt,’ zei Robert.
‘Voor de ademhaling denk ik aan de aërosoltoepassing van het kuurwater en voor de spijsvertering denk ik aan de drinkkuur.’
‘Ja, zo is het,’ zei Robert gretig. ‘En er zijn ook de oren en de ogen. Misschien kunnen die ook thermaal behandeld worden?’
K. dacht zichtbaar na.
‘Ik denk het niet,’ zei hij. ‘Tenzij het geluid van de golvende zee of een opwellende bron gezond zou zijn voor de oren. Op een of andere manier. Of zou het kunnen dat de zeelucht en het zeewater goed zijn voor de ogen. Ik denk het niet. Maar er is wel de huid die doordrongen wordt door de ionen van het zeewater.’
| |
| |
‘Ja, zeer goed geredeneerd,’ zei Robert. ‘En er zijn nog andere openingen in de Huid.’
‘Hoe?’ vroeg K.
‘Wel, de openingen...’ Robert twijfelde. ‘Wel, ik bedoel de andere Orificiën...’
Hun gesprek stokte op het netelige onderwerp en viel stil in gestotter. Hun verschil in leeftijd, de gelijkheid der seksen en vooral hun afstandelijkheid hadden Roberts woorden indecent gemaakt.
‘Hoe bedoel je?’ vroeg K. onbewogen.
‘Ik wilde enkel volledig zijn,’ stamelde Robert.
‘Ik had dat zo begrepen,’ zei K.
‘Ik vroeg me volledigheidshalve af of die openingen er zijn om gebruikt te worden. Om thermaal gebruikt te worden en op welke manier dat gebeurt. Ik bedoel alleen...’
‘Ja, Robert, ik begrijp wat je bedoelt. Het is goed zo.’
Robert wiste andermaal het zweet van zijn voorhoofd. ‘De mens mag niet te permeabel zijn,’ zei Robert. ‘Om ethische en technische redenen. En vooral, er is ook een logische reden. Wanneer de Menselijke Huid zeer permeabel zou zijn, dan zou álles anders zijn. Alles zou overvloeien in elkaar. Alles zou osmose, meiose en extase zijn. Alles zou vloeien. Ik zou u zijn en u zou mij zijn.’
‘De wereld is goed zoals hij is,’ zei K. ‘Alles moet zo blijven, het is nooit anders geweest.’
Robert voelde zich koortsig van de hitte. Hemeltergend, grensoverschrijdend, onverbiddelijk heet. Het was ondraaglijk, ontstellend, onmenselijk. Robert zweette als een rund, als een zwijn. Het water liep uit zijn poriën. Zijn vel was gloeiend en glad-geolied van het zweet.
En plots, alles vergetend, als dronken, sprong Robert in het water. IJskoude druppels spatten in het rond, ook op K. die geschrokken recht veerde. Robert zelf verloor haast zijn bewustzijn. Een slag in zijn gezicht, de top van een ijsberg in de poolzee, een koud stuk chocolade. Het eerste waaraan Robert zich vastklampte, was de gedachte aan het trapje. Het trapje om uit dit bad te raken! Waar stond dat trapje? Robert moest zo snel mogelijk uit deze zee van ijsberen, pinguïns en Eskimo's. Hij waande zich in het ruim van de Titanic, op de rails voor een loeiende trein. Als een gek waadde hij door het water met brede gebaren, huiverend vluchtte hij het trapje op.
Bloot, druipend en dronken stond hij daar. Hij keek wild om zich heen, herkende geen mensen of dingen en herinnerde zich dan in een flits het hoe en het waarom van wat er zonet was gebeurd. Hij was in het water gedoken en stond nu naakter dan ooit voor K. Snel greep hij naar zijn handdoek en verontschuldigde zich overvloedig: ‘Excuseer, excuseer, ik kan niet tegen deze hitte.’
‘Het is goed, Robert. Ik had het ook moeilijk in het begin. Droog je nu maar af, dan gaan we ons terug aankleden.’
K. keek kies de andere kant op. Robert schaamde zich en kon het niet nalaten om zich nogmaals te verontschuldigen.
‘Dat geeft niet, Robert. Dit kan iedereen overkomen. We zullen nu maar gaan.’
K. nam een korte douche achter het plastic gordijn en beiden verlieten ze de Hamman.
Rillend van de koude, verkleumd tot in het diepst van zijn lichaam en vooral beschaamd over het gebeurde stond Robert in zijn kleedhokje. Hij had opnieuw kippevel. Gauw kleedde hij zich aan en ging buiten het hokje staan wachten op K. Met zijn vingers kamde Robert zijn natte haar. Onzichtbaar van achter het gordijn sprak K. hem toe: ‘We gaan nog even naar de Hippodroom, hier recht tegenover. Als we snel zijn, kunnen we nog wedden op de paarden. Heb jij ooit gewed, Robert?’
‘Nee, K., ik heb nog nooit op de paarden gewed.’
‘Dan moet je nu meegaan. Ik zal het je uitleggen. Heb je zin om te spelen?’
‘Ja, als u het me uitlegt.’
‘Goed zo,’ zei K. en hij kwam van achter het gordijn te voorschijn met onberispelijk gekamd haar.
Buiten was het drukkend heet. Auto's, bussen, trams en opnieuw massa's mensen met honden. K. en Robert staken haastig de straat over, K. met
| |
| |
ingetrokken schouders. Voor hen lag de Hippodroom, een breed sensueel gebouw in banket-bakkersstijl. Het leek een grote taart van lichte cake, room en roze marsepein.
Aan de ingang stond een kleine man in een grijs uniform. Twee blauwe, goudomrande sterren zaten voor op zijn pet.
‘Dag, Ghislain,’ groette K. ‘Hoe is het, jongen?’
‘Dat gaat, de paarden gaan zo dadelijk starten. Mag ik u een tip geven?’
‘Neen, dat hoeft vandaag niet, maar geef ons wel twee turfkrantjes met de wedrenprognoses.’
Uit een doos viste Ghislain twee opgevouwen krantjes en overhandigde deze aan K. en Robert.
‘Kom, we moeten snel zijn,’ zei K. en hij maakte met grote stappen zijn entree in de gokkerszaal. Daar hield hij bruusk halt en keerde zich om naar Robert.
‘Ik heb toevallig geen geld bij me, Robert. Geef me snel duizend frank. Ik wil een gokje wagen.’
Robert haalde zijn portefeuille te voorschijn.
‘Als u me zegt hoe ik moet spelen, doe ik ook mee,’ zei hij en hij schoof twee briefjes van duizend half uit zijn portefeuille.
K. greep het geld onmiddellijk.
‘Wie denk je dat er gaat winnen, Robert? Voorspel de drie eersten. Met dit krantje ken je de deelnemers.’
Met zijn wijsvinger duidde K. een kolom aan in zijn krantje.
Robert begon de lijst hardop voor te lezen uit zijn exemplaar: ‘Prince Rose, Beumont, Rialto, Le Filain, Corrida, Le Capricin, Sanzio, Fast Fox...’
Robert keek naast zich: K. was verdwenen. Nu dacht K. zeker dat dit de prognose was van Robert. Na vijf minuten kwam hij terug.
‘Ik heb het geld ingezet, Robert. Ik heb zelf gegokt op Civilisation op de eerste plaats, Great Touch op de tweede plaats en Corrida als derde. Hier is jouw ticket.’
Op zijn eigen ticket las Robert ‘1 Prince Rose, 2 Beumont en 3 Rialto’.
K. en Robert hadden zich net een plaatsje veroverd op de tribunes of er ging een bel. Ginds werden de paarden losgelaten uit hun smalle hokjes. Even was er niets anders dan het geluid van kloppende hoeven op de graspiste. De paarden verdwenen in een wolk van opgeworpen zand en vlokken gras.
Mensen veerden recht van hun zitplaatsen en tuurden naar het gebeuren. Sommigen hadden een verrekijker, anderen hielden hun hand boven de ogen. Het was moeilijk om uit te maken wie op kop lag. Een stofwolk gleed in de verte over het parcours. Er werd geroepen: nummers, namen van jockeys en van paarden. Steeds luider. Er werd geduwd en Robert kreeg een por in zijn rug. Onder gefluit en geschreeuw schoten de paarden voorbij de tribunes. Op de monitors verscheen onmiddellijk de uitslag: 1 Civilisation, 2 Great Touch en 3 Corrida.
‘Ik heb gewonnen,’ zei K. merkwaardig rustig en snel glipte hij weg in de massa. Robert bleef achter te midden van de paardenliefhebbers. Hij had duidelijk verloren.
Zowat tien minuten later vond Robert K. eindelijk terug aan een loket. Robert zag nog net hoe hij twee grote enveloppen ontving. Een ervan stak hij meteen weg in zijn jaszak.
‘Proficiat. Heeft u veel gewonnen?’ vroeg Robert. ‘Ja, dat valt niet tegen. Hier is jouw aandeel in de winst.’
K. overhandigde de andere enveloppe aan Robert. ‘Dank u,’ zei Robert verwonderd. ‘Maar ik had slechts duizend frank verloren?’
‘Goed dat ik je dan onmiddellijk dit geld geef,’ zei K. en hij liet Robert in complete verwarring achter.
(Uit: Conversaties met K., Meulenhoff, augustus '88)
|
|