sinds 1965 schrijver van beroep. Vertalingen (o.a. Mandelsjtam, Jessenin), kinderboeken, essays (verzameld in Ordnung im Spiegel. Essays. Notizen. Gespräche, Reclam, Leipzig, 1985), proza (Sauna oder Die fernwirkende Trübung, Hinstorff, Rostock, 1985) en poëzie: Gespräch mit dem Saurier (1965; samen met Sarah Kirsch) en Ausflug machen (1980). Woont in Oost-Berlijn.
Sarah Kirsch
(1935): geboren in Limlingerode (Harz), schreef en werkte in de DDR tot ze in 1977 naar West-Berlijn verhuisde. Leeft en woont momenteel op een boerderij in Schleswig-Holstein en geldt momenteel als een van de belangrijkste dichters in de Duitse poëzie.
Belangrijkste bundels: Landaufenthalt (1967), Rückenwind (1976), Katzenleben (1984) en Allerleirauh (autobiografisch proza).
Uwe Kolbe
(1957): geboren in Oost-Berlijn. Geldt sinds zijn debuut als een van de belangrijkste dichters van zijn generatie.
Belangrijkste bundels: Hineingeboren (1980) en Bornholm II (1987).
Kito Lorenc
(1938): Schreef aanvankelijk in het Sorbisch drie dichbundels. Sinds 1971 verschijnt er enkel duitstalig werk, waarvan een verzamelbundel Wortland in 1984. Hij schrijft ook gedichten voor kinderen. Voor meer gegevens zie de bijdrage van Jan Gielkens.
Frank-Wolf Matthies
(1951): Geboren in Oost-Berlijn, werd in 1980 gearresteerd en vervolgd wegens publikaties in het buitenland. Vertrok in 1981 naar West-Berlijn.
Belangrijkste werk: Morgen (poëzie en proza, 1979), Für Patricia im Winter (poëzie, 1981), Tagebuch Fortunes (proza, 1985) en Stadt (1986).
Karl Mickel
(1935): Geboren te Dresden. Studeerde economie, was dramaturg bij het Berliner Ensemble en docent. Thans verbonden aan de Schauspielschule en de Staatsoper te Oost-Berlijn. Poëziebundels: Lobverse und Beschimpfungen (1963), Vita nova mea (1966), Eisenzeit (1975). De bloemlezing In diesem besseren Land, die hij samen met A. Endler in 1966 uitgaf, leidde tot een lange publieke discussie over subjectiviteit in het socialistische gedicht.
Inge Müller
(1925-1966): Woonde in Berlijn (DDR) en schreef gedichten, die in de schaduw van oorlog en dood staan. Aan het eind van de oorlog raakte zij bedolven onder puin. Deze schock-ervaring is thema van veel van haar gedichten. Haar gedichten werden pas na haar dood uitgegeven: Wenn ich schon sterben muss (1985).
Ton Naaijkens
(1953): Doceert aan het Instituut voor Vertaalwetenschap te Amsterdam. Stelde met Jan Gielkens De Spiegel van de Duitse poëzie samen. Medewerker Duitse literatuur van De Gids. In '87 verscheen zijn vertaling van Musils Het postume werk van een levende.
Bert Papenfuss-Gorek
(1956): In Stavenhagen/Mecklenburg geboren, woont in Oost-Berlijn: van 1977 tot 1980 werkzaam als belichtings- en geluidstechnicus aan o.a. het ooit door Wolf Biermann opgerichte Berliner Arbeiterund Studententheater (BAT). In die periode publiceerde hij zijn eerste teksten in het literaire tijdschrift Temperamente (2/1977) en in de bloemlezing Auswahl 78 (bij de Oostberlijnse uitgeverij Neues Leben). Daarna vervulde hij zijn dienstplicht bij de zogenaamde Bausoldaten (de genie), de legerafdeling voor ‘ongewenste’ personen. Tussen 1980-86 werd niets van Papenfuss-Gorek in de DDR gepubliceerd. In de Bondsrepubliek verschenen tot die tijd gedichten in o.a. het tijdschrift