Van apen en steden
Bart Vervaeck
Kimberley gaat, net als het eerdere werk van Hellema, over de oorlog en, algemener, over de problematiek van (on)macht en (on)vrijheid. Samuel Zomerplaag is een Amsterdamse jood die in de jaren dertig naar Zuid-Afrika trekt om daar diamanten in te kopen voor zijn firma. De manier waarop de zwarten daar behandeld worden, echoot de jodenhaat in nazi-Duitsland. Beide situaties vertonen hetzelfde patroon: wie macht heeft, heeft vrijheid en het vermogen om de vrijheid van de anderen te vernietigen. De machtelozen rest slechts één keuze om uit de situatie te ontsnappen: de zelfmoord.
Zoals gebruikelijk, werkt Hellema deze problematiek uit op het raakvlak tussen macro- en micro niveau. Op het algemene, socio-economische vlak, wordt het racisme verbonden met de economische crisis en de sociale ongelijkheid. Zo was het joodse kapitaal onontbeerlijk voor de nazi-oorlogsmachine (p. 89) en zorgden de sociale verschillen, en vooral de gedragsregels die hierbij golden, ervoor dat de andere steeds als de mindere werd verworpen (p. 54). Op het kleinere, persoonlijkere niveau, wordt het racisme in verband gebracht met de overwegend sexuele of driftmatige drang naar dominantie. Zomerplaag huwt met een vrouw om haar schoonheid, maar ontdekt dat hun relatie niet meer is dan een geritualiseerd machtsspel - geritualiseerd door de erotiek die als een religieus toneel in het huwelijksdrama thuishoort (pp. 64-65).
Dat betekent dat de vrouw altijd de dominerende factor is in een huwelijk en een man alleen de keus heeft tussen zich te onderwerpen of zich vrij te maken. (p. 86)
Die vrijheid is echter een illusie, want ze is de vrijheid van de gedomineerde en daardoor niet meer dan de noodzaak die tot deugd geworden is. Ze komt neer op zelfverlies en uiteindelijk op zelfmoord. Wanneer de oorlog ten einde is, pleegt Zomerplaag zelfmoord in Zuid-Afrika: wat op het eerste gezicht een kans op vrijheid lijkt, is in feite het absolute einde.
Hellema presenteert dit alles op zijn bekende manier, dat wil zeggen in een droge, analytische stijl en met een heel ingenieuze constructie. Het verhaal begint in 1939, wanneer Zomerplaag in Zuid-Afrika spoorloos verdwijnt. Na enkele bladzijden wordt deze verhaallijn afgebroken, eerst door brief-fragmenten (1939), dan door dagboeknotities van Samuels eerste Afrika-reis (1931), die aangevuld worden door een levensbeschrijving van Therese, zijn vrouw. Dan wordt het begin van zijn huwelijk (1926) geconfronteerd met het einde (1936): het begin wordt belicht via de gesprekken met Samuels vriend Philip, het einde via de brieven aan zijn vriend Norman. Hierop volgen kranteknipsels uit The Times van eind 1938: zij tonen de jodenvervolging en de parallellie met de onderdrukking van de zwarten in Zuid-Afrika. Tenslotte wordt het einde van Samuel en van de oorlog getoond aan de hand van autobiografische notities die Zomerplaag tijdens zijn laatste dagen had neergeschreven en die na zijn dood bij Philip terechtkomen.
Deze constructie zorgt voor een duidelijke en spannende plot: er is eerst het probleem (de verdwijning), dan de achtergrond en de oorzaken, en dan de afloop, die geen oplossing is. Maar de belangrijkste functie van de structuur is ongetwijfeld dat hij de voortdurende confrontatie toelaat van micro-en macro-niveau: Samuels mislukte liefdesrelatie en de halfslachtige reactie van zijn vrienden, wordt direct geconfronteerd met de jodenvervolging en de halfslachtige reactie van de bevriende buurlanden. Voordeel aan die werkwijze is dat elke vorm van psychologisering en sentimentaliteit geweerd wordt uit het verhaal. Nadeel is, dat de karakters expo-