‘Wanneer in een maatschappij twee of meer groepen voorkomen, waarvan één groep een geringe deviatie van zijn referentiekader ten opzichte van dat van de outsider-onderzoeker, benevens verwantschap in materiële en geestelijke aspecten tussen haar cultuur en die der outsider-onderzoeker, vertoont, terwijl de overige groepen dezer maatschappij duidelijk herkenbare “afwijkingen” in cultuur en referentie-kader demonstreren, dan is de onderzoeker geneigd de deviatie van de eerste groep te verwaarlozen’ (Hoetink: ‘De gespleten samenleving in het Caribisch gebied’; Assen, 1962).
Men is zo geneigd de ‘inheemse’ blanke groep niet als autochtoon te beschouwen. Historisch gezien was zelfs de blanke groep eerder in het Caribisch gebied dan het negroïde deel. Of dit bepaalde rechten geeft is een tweede. Wel zal er recht gedaan moeten worden aan hun ontplooiingskansen. Men zal ervoor moeten waken dat ten gevolge van een ‘historisch schuldcomplex’, zoals Hoetink het noemt, Nederlandse schuldgevoelens ten gevolge van het koloniale verleden, worden geprojecteerd op de inheemse blanken. Hierdoor worden de laatsten gepromoveerd tot bijzondere dragers van ‘ons’ algemene schuldgevoel (vgl. Hoetink, biz. 129). Oriëntatie op het Nederlands moet voor hen open staan.
De situatie voor de Papiamentstalige ligt anders. In de keuze van de tweede moet op tweeërlei gebied aansluiting gezocht worden. Enerzijds een aansluiting bij het taaleigen zelf. Het Papiamentu wordt gewoonlijk opgevat als een Spaans-creoolse taal, hoewel Tomás Navarro Tomás en meer recent Dr. H.L.A. van Wijk aantoonden dat vele Portugese items fundamenteel zijn in het lexicon van het Papiamentu en dat de verspaansing moet hebben plaats gehad lang nadat de Spanjaarden en andere Spaanssprekenden de eilanden hadden verlaten (vgl. Tayior: ‘New Languages for old in the West Indies’ in: Fishman, J.A.: Readings in the sociology of Language, (The Hague, Paris; 1968).
In deze ligt een aansluiting bij het Spaans voor de hand. Anderzijds zal men, wanneer men met een taal ook een cultuur brengt, die nauw aan de taal verbonden is, die de taal maakt en door de taal wordt gemaakt, dié taal moeten kiezen die het best aansluit bij het functioneren van de Antiliaanse bevolking in het Caribisch gebied. Aansluiting dus bij het cultuureigen. De huidige voertaal Nederlands vindt zijn referentie-kader in de dominante groep en ten gevolge van de politiek-economische machtstructuur is deze taal te handhaven. De opstand van 30 mei 1969 heeft echter geleerd dat wanneer maar even die macht aan het wankelen wordt gebracht, de landstaal een kans krijgt.
Bij de culturele context en feitelijke situatie zijn Spaans en Engels de mogelijkheden die aansluiting kunnen geven. De geografische ligging van de Benedenwindse eilanden geeft vooral oriëntatie op het Spaanstalige cultuurgebied en zeker niet op het Nederlandstalige. Verder staat ten opzichte van de Antillen het Spaanstalige het minst oppositioneel. In gebruiken, waarden en normen hebben de Antillianen,