Liefde en avontuur is ook niet alles
Literatuur, lectuur, Meinkema en De Vreede
Over liefde en avontuur door Vladimír Bína Uitgever: Van Loghum Slaterus, 200 p., f32,50
De driehoekige reis door Hannes Meinkema Uitgever: Bert Bakker 176 p. f17,90
Mijn reis door Mischa de Vreede Uitgever: De Bezige Bij 208 p., f24,50
Jacques Kruithof
Een kleine tien jaar geleden verschenen in kranten, weekbladen en literaire tijdschriften om de haverklap beschouwingen over lectuur: het leesvoer dat als goedkope pocket of als zogenaamde schriftroman over de toonbank gaat bij sigarenwinkelier en supermarkt. Wat toen dikwijls ‘triviaalliteratuur’ werd genoemd, hield de gemoederen bezig van Vrij Nederland tot Raam, van De Groene tot Tirade, van de universiteiten tot lager onderwijs en bibliotheken. Ik herinner mij stukken van uiteenlopende auteurs als Lidy van Marissing, H.A. Gomperts, Max van Rooy, Ton Anbeek en vele anderen.
De laatste jaren lees je er weinig of niets meer over, en dat ligt voor de hand. Al die damesromans en stoere verhalen voor mannen lijken zo zeer op elkaar, dat ze iemand met smaak en verstand binnen de kortste keren de keel gaan uithangen. Dat het onderwerp, door de studentenbeweging modieus of verplicht nummer geworden, op de agenda van het vak geen lang leven beschoren zou zijn, heb ik tot mijn genoegen al in 1972 zien aankomen (vergelijk Raam 96).
Destijds was een overweging van velen dat voor houtsnijdend onderzoek naar de verhouding tussen literatuur en lectuur de sociale wetenschappen moesten worden ingeschakeld. Over de teksten zelf was men gauw uitgepraat; op de lezers en hun beweegredenen bestond nauwelijks zicht.
Ten langen leste heeft zich dan nu een socioloog in de kwestie verdiept: van Vladimír Bína verscheen onlangs de studie Over liefde en avontuur, in de ondertitel gekarakteriseerd als ‘een sociologische verkenning van consumptielectuur’. Het boek heeft de auteur, Tsjech van geboorte, en sinds 1968 in Nederland woonachtig, kennelijk als proefschrift gediend. Een groot deel van het boek is gebaseerd op literatuurstudie. In de lijsten van geraadpleegde werken figureren nogal wat titels uit de literaire hoek; veel materiaal is al door auteurs uit het verstreken decennium gebruikt. Daardoor voegt Bína niets toe aan de gevolgtrekkingen die inmiddels gemeengoed zijn geworden. Hij laat pedagogische, literaire of literatuurwetenschappelijke en marxistische opvattingen de revue passeren: geen nieuws onder de zon. Hij geeft een ‘voorgeschiedenis van consumptielectuur’, die hij beter aan een bekwame literatuurhistoricus had kunnen overlaten. Zijn beschrijving van de manier waarop uitgevers en schrijvers van lectuur te werk gaan, is uitvoeriger dan wat mij daarover tot nog toe onder ogen was gekomen, maar niet onthullend.
Hannes Meinkema (Foto: Catrien Ariëns)
Een aardig staaltje van huisvlijt, en van Bína's eigen onderzoek valt niet veel gunstigers te zeggen. Een aantal lezers van de openbare bibliotheek in Tilburg is aan de tand gevoeld: uitdrukkelijk wordt de steekproef voor de Nederlandse lezer niet representatief genoemd. Het staat zelfs niet vast of de ondervraagden ‘een afspiegeling’ van het ledenbestand van die bibliotheek vormen.