Sprookje
In een brief aan haar jongere zusje schreef ze: ‘Ik geloof niet dat er voor mij een groter geluk bestaat dan met Denys over de vlakten van Afrika en het Ngong-gebergte te vliegen (...) Ik moet altijd aan H.C. Andersen denken als we in de lucht zijn; de vorige keer, tegen de avond, met een heldere hemel en blauwe wolken, was het net De wilde zwanen (...) Het is het verukkelijkste spel dat je kunt bedenken; je moet wel lachen als je vanuit de hoogte naar beneden suist en een kudde, als gekken vluchtende zebra's opjaagt en je je eigen schaduw over hen heen in het gras ziet vallen (...) vliegen past zo perfect bij Denys. Ik heb altijd gevoeld dat hij zo verschrikkelijk veel lucht in zich heeft (vurig, vochtig en warm, of hoe gaat het ook al weer?) en een soort Ariel was. Dat type is vrij hard (...) wat me vanaf het begin in Denys heeft aangetrokken was dat hij zich, geestelijk, in drie dimensies beweegt (...) We moeten ons in drie dimensies begeven. Laat Einstein ze maar in de aardse wereld ontdekken. Ik ben er absoluut van overtuigd dat de mensen die vleugels als attributen van de gezegenden zien, het bij het rechte eind hebben, dat althans de mogelijkheid om je in drie dimensies te bewegen onderdeel van het geluk is, of het voorgeborchte daarvan. Als de mensen dat nou eens probeerden te bereiken in plaats van al die andere dingen waarvoor ze zich zo uitsloven...’
In die periode raakte haar boerenbedrijf in Afrika steeds dieper in de schuld. Het werd met leningen van vrienden en familie in Denemarken draaiende gehouden. In mei 1931 verongelukte Denys Finch-Hatton met zijn vliegtuig. Ze probeerde zelfmoord te plegen, maar dat mislukte. Een paar maanden later pakte ze haar boeltje bij elkaar, nam afscheid van de paar honderd Afrikanen die op haar landgoed woonden en keerde terug naar het ouderlijk huis, in Rungstedlund, even buiten Kopenhagen. Nu ze alles waarvan ze hield kwijt was, haar plantage, haar minnaar en haar schoonheid, werd ze een tragische vrouw. Ze ging vaak in het zwart gekleed en droeg kleine hoedjes die over haar ogen heen vielen. Op foto's uit die tijd kijkt ze je aan met wat haar secretaresse Clara Svendsen later haar ‘gepijnigde ogen’ noemde. Op negenenveertigjarige leeftijd begon ze te schrijven.
Ze begon aan haar mysterieuze vertellingen die tijd en ruimte trotseren en het - en dat is het belangrijkste - de lezer onmogelijk maken de schrijfster in één bepaald hokje te duwen.
Maar overal in de tekst zitten verborgen aanwijzingen die het mysterie kunnen helpen oplossen. The Immortal Story bij voorbeeld, geeft ons volgens Blixen/Dinesens secretaresse een idee van wat de schrijfster met haar werk wilde bereiken. Het verhaal gaat over een rijke theeplanter in Canton die ziek wordt. Hij laat zich door zijn assistent voorlezen uit de boeken waarin alle transacties en de winst die hij in het verleden heeft gemaakt, genoteerd staan.
Op een dag vertelt de assistent de rijke man dat er ook nog andere dingen op papier geschreven zijn. De rijke man wil daar wel eens wat van horen. Dan leest de assistent hem het verhaal voor van een zeeman die na een lange reis aan de wal kwam. Hij wandelt wat over straat als er plotseling een rijtuig stopt met een rijke man erin die hem vraagt met hem mee naar huis te komen, lekker te eten en te drinken en dan met zijn vrouw naar bed te gaan. En daarvoor kreeg hij vijf gouden munten. De rijke man was zo onder de indruk van dit verhaal dat hij het allemaal waar wilde maken. Hij zou de rijke man in het rijtuig zijn en zijn assistent moest voor de rest zorgen: de vrouw, het eten, de wijn enzovoort. In The Immortal Story wordt de vraag ontweken of iemand, zelfs al is hij de rijkste man ter wereld, een verhaal dat de mensen elkaar al eeuwen vertellen (het is al een oud zeemansverhaal, een fantasie van mannen die het aan boord zonder lekker eten, vrouwen en goede wijn moeten doen), of iemand zo'n verhaal waar zou kúnnen maken.
Blixens/Dinesens reizen door Afrika, waar ze volgens eigen zeggen een ‘aristocraat tegen wil en dank’ was, was een poging om een sprookje waar te maken. Iedereen die vele winters in het grijze, benarde Kopenhagen heeft doorgebracht, in die tijd nog grauwer door de strenge moraal, zal wel eens gedroomd hebben over zonnige landen aan de andere kant van de horizon waar de ruimte oneindig is, de tijd eeuwig doorgaat en de natuur gul is.
Zeventien jaar lang had Blixen/Dinesen dat sprookje waar proberen te maken. Maar bij de uiteindelijke afrekening (enorme financiële verliezen en een slechte gezondheid) oordeelde Afrika dat zelfs Blixen/Dinesen haar droom niet had kunnen verwezenlijken.
In de dertig jaar daarna schreef ze talloze verhalen tot ze, in 1962, overleed. Ze werd op haar landgoed in Rungstedlund begraven onder een brede grafsteen waarin de naam Karen Blixen staat gegraveerd. Een van haar Engelse uitgevers - ze heeft er verschillende - zet tegenwoordig achter de naam Isak Dinesen op de omslag tussen haakjes in schuingedrukte letters de naam Karen Blixen. Eindelijk heeft ze bereikt wat ze altijd zo graag heeft gewild: ‘Nooit weer zal ik één persoon zijn.’
Zo'n gespleten identiteit heeft geen enkele andere auteur ooit weten te bereiken. Twee identiteiten is al aardig, maar honderd zou helemaal zalig zijn. Bibliothecarissen, recensenten, boekhandelaars en uitgevers, weest op uw hoede - Tanna, Titania, Isak, Karen, de barones en de leeuwin. Deze schrijfster verzet zich tegen onze pogingen vat op haar te krijgen. Zodra je haar raakt, splitst ze zich, net als kwik, op in steeds kleiner wordende deeltjes en ieder deeltje vlucht een andere kant op.