Thomas Hürlimann
Vervolg van pagina 39
zat sneeuw in de lucht. Kälin legde zijn handen op de steel van zijn schop. Hij moest nog naar het kerkhof had hij tegen Habernoll gezegd. Zo, had Habernoll geantwoord, naar het kerkhof. Ja, zei Kälin. Na lang zwijgen zei Habernoll: ze is broodmager geworden, de Tessinerin.’
Rond de langzaam stervende vrouw is ook een ander sterven aan de gang: het geïsoleerd liggende dorp vindt geen aansluiting bij de grote veranderingen die in de wereld gaande zijn. De jonge mensen trekken weg, het dorpsschooltje zal moeten sluiten, in het café wordt de ondergang van de schoolmeester door zijn politieke rivalen al voorbereid. Met de Tessinerin sterft de tijd, treedt de stilte in. Midden in het verhaal is er plotseling de stem van de schrijver die het vertellen onderbreekt om over het sterven van zijn broer te praten: ‘Wie in een sterfhuis aan een sterfbed zit, wie in zijn hersens naar woorden zoekt om niet gek te worden en als een idioot te grijnzen, die ervaart, of hij nu de onderwijzer uit Eutel is aan het bed van zijn vrouw of ik aan het bed van mijn broer (waar ik over wilde schrijven en niet schrijven kan), dat een stervende je vreemd wordt omdat hij stilte verbreidt - een plechtige stilte.’
Zulke toevoegingen, die het verhaalperspectief negeren, permitteert Hürlimann zich regelmatig. Het maakt zijn proza ongekend eigenzinnig, hij schept er een nieuwe vertelvorm mee die een spel speelt met verteller, auteur en ik-persoon en daarmee met de fictionaliteit. Een nieuwe poëtica zal nodig zijn om de structuur van Hürlimans verhalen te beschrijven. Toch is het experiment met die structuur niet zo dat het de kracht van het vertelde, de sfeer en de spanning van het verhaal ondergraaft. Wat dat verhindert is de originaliteit van de taal, is de mengeling van betrokkenheid en afstandelijkheid waarmee Hürlimann zijn personen en situaties beschrijft. Het zal me niet verbazen als Thomas Hürlimann een van de grote talenten van de toekomst zal blijken te zijn.