ziek begon te spelen. Ik hoorde de vrouwen om me heen kreunende geluiden maken. Ze hielden mij vast. (...) Toen ging het licht weer aan en ik voelde ineens hoe Bhagwan mijn voorhoofd aanraakte. Het waren flitsen. Ik weet bij God niet wat er gebeurde. Af en toe was het een vreemd gevoel. Ik kan het moeilijk beschrijven. (...) Ik had moeite om op te staan. Ik voelde me heel erg wankel. Iemand droeg me bijna naar mijn plaats. En daar bleef ik de gloed voelen’.
Later, terug in Nederland, begrijpt Swami opeens de betekenis van dit alles. Door een dicht waas van tranen ziet hij op de Bhagwan-kalender een afbeelding van de meester in diepe meditatie. De tekst eronder luidt: ‘God is niet buiten je. Hij is in je. God is niet een objekt. Hij is jou subjektiviteit. God is jij’.
Een jaar of dertig geleden begon het in de officiële kerken door te dringen dat de meeste mensen het zo langzamerhand wel voor gezien hielden met de gangbare godsdienst. De zaak zag er somber uit, het ene kerkgebouw na het andere kwam leeg te staan. Vooral de jeugd baarde zorgen, alom werd geklaagd over een ‘generatiekloof’. De ‘jongeren’ spraken een vreemde taal, hielden van bizarre lawaaimuziek, leken wel in een andere wereld te leven. Om de kloof te overbruggen waren de kerkvaders bereid vér te gaan. Een leger van hippe paters, nonnen en dominees rukte aan, kerkdiensten werden door popconcerten vervangen. Vrijen voor het huwelijk mocht opeens en tegen zelfbevlekking bleken bij nader inzien geen bezwaren meer te bestaan. Het hielp allemaal niets. De jeugd ging haar eigen weg en de brigade van gitaarspelende zielzorgers kon niet veel anders doen dan daar hijgend achteraan te rennen.
In het levensverhaal van Theo van Langen wordt deze ontwikkeling perfect weerspiegeld. Ooit maakte hij deel uit van de Zingende Paters van Stein, een ensemble dat het evangelie uitdroeg in de vorm van cabaret. Hij was jeugdkapelaan in Limburg en jongerenpastor in de bollenstreek: ‘Met of zonder gitaar droeg ik mijn dromen over Jezus op eigentijdse wijze uit.’
Hij vertelt over een mis te Noordwijk, die hij voorgaat op uitnodiging van de plaatselijke ‘jongerenmisgroep’. Het priesterkoor wordt volgehangen met ballonnen, want ‘wij willen de mensen in de kerk weer eens echt wakker schudden’. ‘Het inleidend lied wordt uit volle borst meegezongen. De drummer slaat er flink op los en de kinderen in de kerk genieten zichtbaar. Maar dan gaan we over op een aantal provocaties waarmee we de mensen “wakker” willen maken. De mooie woorden worden vervangen door een mimespel dat aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. Een kollage van teksten op grammafoonplaten doet de deur dicht. Iemand loopt demonstratief de kerk uit. En als er één schaap over de dam is, volgen er meer. Soms lopen hele kerkbanken leeg. “Nu gebeurt er tenminste iets,” hoor ik een paar jongeren van het koor achter me fluisteren.’
Het is pater van Langens laatste mis geweest, nog diezelfde dag vraagt hij ontslag. Door een liedje van John Lennon raakt hij vervolgens in een geloofscrisis en dan zijn de remmen los. In een paar jaar weet hij de generatiekloof niet alleen te overbruggen in zijn eentje, maar zelfs totaal uit te wissen. Hij probeert het een tijdje met Jezus als revolutionair (‘want mijn hart ging uit naar de noden van de Derde Wereld’), verdiept zich in ‘hasj, yoga, milieuvraagstukken, jeugdlonen en demokratisering’, komt in aanraking met ‘de oriënt’, stort zich op de humanistische psychologie, voelt zich aangetrokken tot het ‘psychoterapeutische mekka Esalen in Californië’, hoort spreken over Bhagwan. Hij krijgt een baan als cursusleider op een Drents vormingscentrum op het moment dat hij net besloten had ‘meditatie en maatschappij’ te combineren. ‘Met staatssubsidie kon ik in een luxueus internaatscentrum tegen een riant salaris met maatschappijkritische en meditatieve dingen bezig zijn.’ Hij geeft ‘alleenstaande-ouder-kursussen’, komt via zijn spoedig opgeduikelde vriendin in contact met het feminisme ‘in allerlei vormen’, doet aan ‘feministisch vrouwenwerk’, ‘bewust koken’ en wat al niet. Als vormingsleider is hij zeer getapt, want hij laat zijn cursisten in plaats van ‘meneer’ gewoon ‘Theo’ zeggen.