Verloren taal
Vervolg van pagina 35
als uiting van liefde’. Stel dat over enkele eeuwen er een wetenschap, zeg contactkunde, zou ontstaan met een algemeen aanvaarde classificatie van intermenselijke contactmogelijkheden. Zou dan de nieuwe bewerker zich daaraan aanpassen? Maar volgens de wetenschapsfilosoof Popper kan zo'n situatie waarin de wetenschap alle kennisgebieden in kaart heeft gebracht nooit ontstaan en in dat geval blijven woordenboeken dus altijd in een situatie waarin Van Dale nu is ten opzichte van ons totale kennisbestand van de werkelijkheid. In de volgende druk van Van Dale zal de kus ongetwijfeld ‘ge-updated’ zijn onder druk van moderne opvattingen. Men mag echter niet uitsluiten dat in tijden van regressie de omschrijving ‘van het andere geslacht’ weer zal terugkeren, ook hier op grond van een niet-taalkundige overweging.
Nu nog iets over de bloemlezing zelf, een paperback-editie van een uitgave uit 1963. De inleiding van de bloemlezers geeft wat informatie over de manier waarop Johnson zijn woordenboek in de periode 1746-1754 tot stand heeft gebracht en terecht zijn ze vol lof over de kwaliteit van het werk zelf. Erg duidelijk over hun selectie zijn ze niet. Ik schat dat ze ruim een tiende deel van het oorspronkelijke werk geven. Storend is dat woorden die Johnson in zijn Inleiding gebruikt, niet in de selectie voorkomen. Wel opgenomen zijn een aantal van Johnsons rariteiten waarvan ik er met twee besluit. Het Engelse woord voor haver wordt als volgt omschreven: ‘Oats. A grain, which in England is generally given to horses, but in Scotland supports the people’. Overigens niet alleen grappig, want Johnson maakte bij het uitschrijven van de ruim 114.000 citaten in zijn Dictionary gebruik van enkele Schotten. Met veel zelfironie karakteriseert hij in zijn definitie van Lexicographer de woordenboekmaker als ‘a harmless drudge’, een onschadelijke werkezel. De karakterisering ‘werkezel’, of ‘werk-, slaaf’ zal zeker van toepassing zijn, vooral waar het gaat om eenmansondernemingen: Johnson begon van de grond af aan en Kruyskamp bouwde in zijn eentje voort op werk van anderen. Toch zal men altijd die karakterisering moeten completeren met een gevoel van bewondering voor de moed der wanhoop waarmee dit soort werk tot stand wordt gebracht.