De thriller en het historisch perspectief
Een uitgeholde postbode en de verlossing der Arabieren
De postbode belt altijd tweemaal door James M. Cain Uitgever: De Arbeiderspers, Crime de la Crime. 160 p., f21,50
De knalblauwe stuiter door Dorothy B. Hughes Uitgever: De Arbeiderspers, Crime de la Crime, 226 p., f19,50
Jachtschade door Felix Thijssen Uitgever: Veen, 188 p., f18,50
De Mahdi door A.J. Quinnell Uitgever: Rostrum, 251 p., f24,90
Misleid door Arnaud de Borchgrave en Robert Moss Uitgever: Elsevier, 343 p., f29,90
R. Ferdinandusse
Raymond Chandler had de pest aan de boeken van James M. Cain. En daarom irriteerde het hem grenzeloos dat hij, na het verschijnen van zijn eerste boeken, steeds werd vergeleken met Dashiel Hammett en James Cain, tot dan de aanvoerders van de hardboiled misdaadauteurs. In 1942 schreef hij aan zijn uitgeefster een brief waarin hij de hoop uitspreekt dat er nog eens een tijd zal komen dat hij niet aan de jaspanden van die twee zal hangen, daaraan toevoegend dat Hammett wat dat betreft hem niks kan schelen. Maar die Cain? ‘Bah. Alles wat hij aanraakt stinkt naar bok. Hij is het soort schrijver dat ik veracht, een valse naïef, een Proust in smerige overall, een vies, klein jongetje dat als niemand kijkt met krijt op een schutting krast.’
Die woede (te vinden in het pas verschenen Selected Letters of Raymond Chandler, gebundeld door Frank McShane) is instinctief, Chandler komt uit zijn brieven te voorschijn als een man die een afkeer heeft van alles wat anders is. Zo zijn de reacties op Cain voortdurend geweest, zijn boeken leidden steeds tot een scheiding van, inderdaad, de bokken en de schapen.
Cains beste boeken (en met name De postbode belt altijd tweemaal) kunnen een koele analyse nauwelijks doorstaan, je valt ervoor of je valt er niet voor. En heel wat schrijvers zijn er wel voor gevallen (Camus, et cetera men kent het altijd geciteerde rijtje) en zelfs Edmund Wilson noemde Cain de gedoemde ziel van Hollywood, die in zo'n roes alles wat God en de katholieke censor verboden hadden in zo weinig pagina's wist op te bergen dat je je wel moest laten meeslepen.
Arnaud de Borchgrave en Robert Moss
De postbode is nu opnieuw herdrukt, met filmomslag, en ongetwijfeld omdat de zoveelste flimversie met Jack Nicholson in ons land draaide. Dat is aardig want iedereen die de bioscoop onbevredigd heeft verlaten kan nu nog eens nalezen hoe dat kwam. Pauline Kael, filmcriticus van The New Yorker deed dat ook en zij wees erop dat de sleutel van de roes al zit in de jonge hoofdpersoon, Frank Chambers, een nette, onervaren jongen, die het meisje in de eerste bladzijden steeds voor de voeten werpt dat ze met zo'n ouwe, vieze vent leeft. Maar, zegt ze, in de film is Jack Nicholson, als de jonge jongen, ook een vieze, ongeschoren ouwe vent, die haar ongetwijfeld net zo benadert als die oude Griek gedaan heeft. Om uit te leggen dat Nicholson voor het meisje misdaden wil plegen krijgt hij in een film zelfs een strafblad aangemeten.
Nicholson en zijn regisseur Rafelson hebben geprobeerd een reconstructie te maken van iets dat in 1934 speelde, met afstand, en met uitleg, en de hele roes afgeschaft. De liefde op de keukentafel is in de film het hoogtepunt, in het boek is het pas het begin; het bijten, krabben, scheuren, naaien naast het lijk, al dat naar de film toegeschreven vals naïeve, is verdwenen.
De filmers, zei Pauline Kael, maken van het terechtstaan van Frank en Cora voor de moord op de Griek een serieuze zaak, waarbij Katz, hun advocaat, tienduizend dollar voor zijn werk opstrijkt. In het boek krijgt Katz ze vrij door een weddenschap te winnen. ‘Waar het in de postbode om gaat is dat Frank en Cora gedoemden zijn, zo totaal onbeduidend dat ze nooit iets tot stand kunnen brengen. Zo onbetekenend dat ze voor deze keer gered kunnen worden door een weddenschap. Katz begrijpt ze: gretige moordenaars. Hij begrijpt waarschijnlijk ook de seksuele ontoerekeningvatbaarheid die ze tot moord dreef. Iedereen die ze ziet begrijpt dat. Hij wil hun rottige geld niet, hij won met de weddenschap iets dat voor hem veel meer betekent.’
Kael is dikwijls een eigenwijze tante, maar in dit geval geloof ik dat ze Cain met vrucht gelezen heeft. Het enige waar ik vraagtekens bij zet is haar bewering dat die zorgvuldige reconstructie van 1934 in zijn geheel fout gewerkt heeft. Want het herlezen van de postbode dwingt tot het besef dat Cain het nu nooit meer zo zou kunnen schrijven. Passie die tot bittere liefde wordt, gaat als thema nooit verloren, maar die uiterst dunne, uit taalgebruik opgebouwde culturele bedding van toen vereist, met de jaren, van de lezer meer begrip en welwillendheid. En dat maakt het zo aardig.