De betere autobiografie
John Osborne's ongenadige manier van omkijken
A Better Class of Person An Autobiography: 1929-1956 door John Osborne Uitgever: Faber, 285 p., f50,25 Importeur: Nilsson & Lamm
Anthony Paul
In 1950, toen John Osborne eenentwintig was, bereikte zijn acteurscarrière zijn vroege hoogtepunt met zijn vertolking van Hamlet in het Victoria Theatre, Hayling Island. Hij had al een journalistieke carrière, een blauwe maandag bij een vakblad met de naam Gas World, achter derug en was in de theaterwereld van toneelknecht, boodschappenjongen en invaller opgeklommen tot acteur-directeur van een alcoholisch, verlopen repertoiregezelschap. Osborne had Hamlet tot ongeveer de helft ingekort, maar de sappigste stukken van de hoofdrol voor zich zelf bewaard om eens lekker zijn tanden in te zetten.
Met de vrolijke openhartigheid waarmee Osborne zoveel goedmaakt, vertelt hij dat het een uitstekende gelegenheid was om te laten zien hoe zeer hij neerkeek op zijn collega's, die net van de toneelschool kwamen en in zijn ogen amateuristische snobs waren. Vooral de vrouwen ‘[I] taunted with vindictive relish,’ en Gertrude moest het helemaal ontgelden: ‘I mauled her as lewdly as her costume allowed.’ Zijn Hamlet was, bekent hij: A passable imitation of Claudius after a night's carousing.’ Hij luisterde amper naar de regels van de andere acteurs, die slechts ‘interrupted a huge euphoria I was certain never to be allowed again.’
Maar natuurlijk heeft hij die euforie nooit losgelaten. Ze komt terug in bijna al zijn stukken, in wezen toch ook one-man shows waarin de centrale figuur zijn zelfbeklag en agressie in een wervelende woordenstroom over ons uitstort. De tirade ligt Osborne van nature het best. Maar uit deze memoires blijkt duidelijk dat hij, zelfs als hij niet zo'n grandioze uitlaatklep voor zijn gal en verbale talent had gevonden en een tweederangs acteur was gebleven, nooit in een identiteitscrisis zou zijn geraakt als hij zonder rol was komen te zitten. Hij is eigenlijk altijd zijn euforisch-razende Hamlet blijven spelen.
John Osborne in actie als acteur; John Osborne in actie als toneelschrijver
De journalistieke mythevorming die Osbornes naam zo'n goed heeft gedaan, exploiteerde het idee dat de wrok van Omzien in wrok een universele emotie was, althans de emotie van een hele generatie. Natuurlijk waren Osborne en zijn Jimmy Porter de originele angry young men, een etiket dat hij, al is het nog zo ontoereikend en verbleekt, wel nooit meer kwijt zal raken. Maar uit dit boek blijkt duidelijk wat iedereen behalve de samenstellers van een paar literair-historische flodderwerkjes allang wist: in Omzien in wrok, en in al zijn andere stukken, ontlaadt Osborne zijn eigen emoties en vereffent hij zijn privé-rekening. Haat en nijd, liefst in een duidelijk bepaalde, intieme kring, dát is het onderwerp van zijn stukken. En hij kan zijn geluk niet op als zijn woede op het publiek overslaat; hij vertelt trots hoe hij achternagezeten werd door een ‘whooping mob down Charing Cross Road. The sound of the dinner-jacketed patrons in de stalls used to be particularly sweet.’
Maar niet alleen op de in smoking gehulde klasse spuwt Osborne zijn gal. Ook de sociale laag waaruit hij zelf komt, ergens tussen lower-middle en upper-working class in, vooral zijn eigen familie, de moeder van zijn vader in het bijzonder en, het grootste monster van allemaal ‘Nellie Beatrice’, zijn moeder, is het onderwerp van zijn niet-aflatende woede en als hij het over hen heeft, is hij op zijn best.
Met een bezeten oog voor kleurrijke details analyseert Osborne het leven van zijn familieleden, de lelijke, liefdeloze kilte van hun linoleumvloerige huizen, de vrouwen die hun mannen ontseksen. Hij wijdt hele bladzijden aan alle gemeenplaatsen die hij zich nog herinnert, aan hun ‘geforceerde, warrige kletspraatjes’, en citeert uit hun onbeholpen geschreven brieven. De een na de ander gaat voor de bijl: Tante Queenie, die zo met haar godsdienst dweept, neef Tony, leugenaar en kleine tiran, oma Osborne, de belichaming van emotionele gierigheid wier huis ‘a terminus of semi-detached inertia’ is, terwijl ze zelf ‘the terrible sin of sloth at its most paltry’ personifieert.