Memoires
Niet alleen vondsten en ontwrichtingen van het gezonde mensenverstand kenmerken Burssens' teksten. Wanneer de vondst echter beklijft als louter woordspeling dan wordt het effect niet zelden teniet gedaan - zoals in het volgende zinsdeel dat voorkomt in het essay Floris Jespers: ‘om de waarde van deze waarde naar waarde te leren schatten.’ Zo iets mag haast een model van moeizaam Vlaamse humor heten, ware het niet dat Burssens er onmiddellijk (en onuitstaanbaar) aan toevoegt: ‘Men lette niet te zeer op deze woordspeling; ze is te ernstig bedoeld om als loutere woordspeling dienst te doen.’ Het toch al matige effect wordt door deze toevoeging helemáál verknoeid.
Burssens' proza is vaak slecht opgebouwd, wijdlopig en gezocht. Het vermeit zich in woordspelinkjes en aardige gedachtensprongen, in diepzinnige grappen en grappige diepzinnigheden. Zijn Nederlands is sterk door Franse beïnvloeding getekend; soms wordt zijn taalgebruik vrijwel onverstaanbaar voor hedendaagse Nederlandse oren. Hierin onderscheidt het zich nauwelijks van de taal die de gecultiveerde Vlamingen van zijn generatie gebruikten. Het is doorspekt met Franse zinswendingen en flarden conversatie. Het is verre van foutloos en het wil wel eens horten en wringen, al streeft het altijd naar helderheid. Ce que l'on conçoit bien, s'énonce clairement; deze Franse classicistische vuistregel van Boileau geldt ook voor Burssens' taalgebruik. Maar een stilist van het Nederlands, nee, dat is hij duidelijk niet.
Waarom leest men ondanks deze tekortkomingen het beste van wat Burssens geschreven heeft, en dat zijn de Memoires 1956-'57, met groot genoegen? Omdat het thema van dit korte werk zo ongewoon is voor de Vlaamse literatuur. Een oudere man, in wie men moeiteloos de schrijver-zakenman herkent, zoekt met medeweten van zijn geliefde vrouw enkele keren het geletterde Franssprekende hoertje Betty op en voert met haar half badinerende, half diepzinnige gesprekken, waarvan erotiek, literatuur en een gematigde vorm van metafysica de bestanddelen vormen. Het zijn bladzijden van grote esprit en van een indringende, geestvervoerende erotiek. Nederlands en Frans worden hier op een unieke manier bij elkaar gebracht. Burssens slaagt erin - o wonder - de geest en de gevoeligheid van de twee in België gesproken maar zo goed als incompatibele talen tot een spetterend vuurwerk te verenigen. De dialogen van dit kleine meesterwerk zijn zo schitterend dat men de auteur het magere einde van zijn verhaal gaarne vergeeft.
‘Den seinen gibt's der Herr im Schlaf’