‘Een goed mens’... ‘Echt een klier’
De elkaar tegensprekende stemmen over Slauerhoff
Leven van Slauerhoff door C.J. Kelk Uitgever: Bzztôh, 264 p., f29,50
Ik had het leven me anders voorgesteld J. Slauerhoff in vraaggesprekken en herinneringen Bezorgd door Dirk Kroon Uitgever: Bzztôh, 276 p., f39,50
Rudi van der Paardt
In Daling van temperatuur, een Ooievaar-pocket uit 1964, schreef Piet Calis de volgende woorden over Nederlands enig echte poète maudit, Jan Slauerhoff: ‘Men kan zeggen dat hij in de Nederlandse literatuur een eenzame figuur is geweest, die binnen het kader van zijn simboliek alle mogelijkheden daarvan heeft uitgeput, maar die geen sporen heeft nagelaten. Meer dan de andere grote dichters uit zijn tijd is hij (tot nader orde?) geschiedenis geworden.’ Wie de moeite neemt de oorspronkelijke versie van Calis' essay over Slauerhoff te raadplegen (te vinden in Maatstaf jan. 1963), bemerkt dat ‘tot nader orde?’ in de plaats is gekomen van ‘voorgoed’. Met deze afzwakking van zijn boude uitspraak heeft Calis zich, althans in dit opzicht, de hoon van het nageslacht kunnen besparen. Want de laatste jaren is misschien geen vooroorlogse auteur zo springlevend gebleken als Slauerhoff.
Dat komt tot uitdrukking in de belangstelling voor zijn werk - er verschenen twee bloemlezingen uit zijn poëzie, voorts een synthese-deeltje over Het verboden rijk van Eep Francken, in diezelfde reeks een studie over zijn poëzie van Willem J. van der Paardt - en vooral in die voor zijn persoon. Specialist in Slauerhoff-biografica lijkt inmiddels de uitgeverij Bzztôh. Na de heruitgave van Constant van Wessems monografie (1979) komt men nu met een herdruk van Het leven van Slauerhoff door C.J.. Kelk en een schitterend gebonden bundel met getuigenissen over ‘Slau’; een tweede bundel met kritieken en essays over het werk is in voorbereiding.
Het zou mij niet verbazen als straks bij vergelijking van beide bundels een opmerkelijk verschil aan de dag zou komen tussen deze twee vormen van Slauerhoff-receptie. Natuurlijk heeft het niet ontbroken aan lauwe of negatieve reacties op het werk, vooral op de als ‘slordig’ getypeerde poëzie van de ‘Rimbaud van Leeuwarden’, maar de juichkreten van bewondering zijn altijd in de meerderheid geweest. Over de persoon Slauerhoff bestaat echter beslist geen meerderheidsstandpunt. Ook nu nog, vijfenveertig jaar na zijn dood, zijn er mensen die bij het horen van de naam Slauerhoff uitbarsten in loflitanieën, terwijl anderen reageren als waren zij door een kwaadaardig insect gestoken. ‘Een gecompliceerde persoonlijkheid’, staat op de flap van de verzamelbundel - dat is een aardig understatement voor de man die door een vroegere varensgezel ‘een goed mens’, door Victor van Vriesland in zijn Herinneringen (1969) ‘een sadist, een rotvent, echt een klier’ wordt genoemd.
J. Slauerhoff
Het boek van Kelk, dat dateert van 1959 (in 1971 verscheen een sterk bekorte versie), hoort thuis in de rubriek lofzangen en heeft met een verantwoorde, dat wil zeggen kritische biografie weinig uitstaande. Het is een compilatie van oudere biografica (van Van Wessum, Arthur Lehning, Terborgh), aangevuld met persoonlijke herinneringen en overpeinzingen over de zin van het leven en andere metafysica. Een illustratief citaat uit zijn keuvelend proza is het volgende fragment: ‘Toen Slauerhoff zijn eerste zeereis als scheepsarts ging ondernemen, op 31 januari 1924 op de Riouw van Amsterdam vertrekkend met bestemming Batavia, had hij van de wereld nog maar betrekkelijk weinig gezien. In 1920 was hij voor het eerst naar Parijs geweest en met de Ary Scheffer over Le Havre teruggevaren. Toevallig is dit het bootje waarmee ik hetzelfde reisje deed, zij het verscheidene jaren later. Het was een aardig scheepje, met om de messroom heen de hutten van de passagiers gebouwd.’ Die laatste twee zinnetjes zeggen natuurlijk meer over Kelk dan over Slauerhoff - zij komen in de verkorte versie niet meer voor - maar als karakteristiek van de relatie vind ik ze kostelijk: ‘Ik zat in het zelfde gezellige bootje als Slau!’
Tussen al deze small-talk door vertelt Kelk overigens wel degelijk behartenswaardige dingen. Op zijn sterkst is hij wanneer hij eigen observaties ten beste geeft: de beschrijvingen van Slauerhoffs afscheid van het studentenleven en de gebeurtenissen op zijn trouwdag (Kelk was de enige schrijver uit de kennissenkring van Slau die diens huwelijk met Darja Collin meemaakte) vormen hoogtepunten uit het boek. Het is alleen jammer dat Kelk gemeend heeft aan de regeringsopdracht een biografie te schrijven te moeten voldoen. Hij had het, net als bij voorbeeld F.C. Terborgh, bij ‘Herinneringen en brieven’ kunnen laten. Dan was het oordeel over zijn bijdrage tot de Slauerhoff-studie veel gunstiger uitgevallen en had de belangstellende lezer anno 1981 trouwens ook minder voor deze herdruk behoeven te betalen.