Kool
Maar Bouvard en Pécuchet blijven wel degelijk zitten, catalogiseren de zondagse leegte en de spaarzame passanten, en zijn van dat ogenblik onafscheidelijk. Niet lang daarna krijgt Bouvard onverhoeds een erfenis en ze besluiten hun klerkenbestaan in Parijs om te zetten in een landelijke omgeving. Heel Frankrijk zoeken ze uiterst gedocumenteerd af, alle kaarten komen eraan te pas en ze vinden uiteindelijk Chavignolles, een plaatsje ergens in Normandië. Ergens of nergens, want terwijl alle namen kloppen is Chavignolles een verzinsel, het komt op geen enkele kaart voor. Wat doen ze daar in niemandsland? Bezeten door de kopieerlust in het dagelijkse leven brengen zij wat encyclopedieën vertellen in praktijk: de voorschriften van landbouw, boomteelt, voedingsleer, scheikunde, anatomie, geneeskunde, geologie, archeologie, geschiedenis, literatuur, politiek, liefde, gymnastiek, spiritisme, filosofie, godsdienst willen ze letterlijk en domweg toepassen. Maar het ene boekdeel spreekt het andere tegen, het enige produkt van eigen teelt is een monsterachtige kool in hun tuin.
In het tiende hoofdstuk (onderwerp pedagogie) besluiten ze hun waardeloze schat aan lees- en leerervaringen op anderen over te dragen en... dan breekt het boek af, Flauberts dood kwam tussenbeiden.
Gelukkig is er voor dat laatste hoofdstuk van deel I nog een gedetailleerd plan voorhanden: de klerken houden een lezing die opruiend werkt, ze worden voor de gek gehouden, komen bijna in de gevangenis en nemen zich ten slotte voor zich hun resterende leven alleen maar bij het woord te houden, nooit meer een daad te stellen. Ze schaffen een bureau aan met dubbele lessenaar en zullen voortaan alles kopiëren wat ze voor ogen krijgen:
Zo is alles uit de hand gelopen.
Ze hebben geen enkele belangstelling meer in het leven.
Goed idee, door beiden heimelijk gekoesterd.
Van tijd tot tijd glimlachen ze als het ze te binnen schiet.
Dan delen ze het elkaar tegelijkertijd mee:
Een voorbeeldige afronding, een vicieuze cirkel waarmee het boek voltooid had kunnen worden. Maar Flaubert had nog meer in petto: er zijn aantekeningen (scenario's) gevonden voor nog twee hoofdstukken, waarin we de kopiïsten aan het werk hadden kunnen zien: eerst alles lukraak overschrijvend, gaandeweg vergeefs proberend enige orde aan te brengen in het eindeloze karwei. Ook zijn er drie kant en klare mappen vol gemeenplaatsen, alfabetisch gerangschikt, die ergens in het tweede deel (van gelijke of nog grotere omvang dan deel I) ondergebracht hadden moeten worden. Nauwelijks een woord van Flaubert zelf had in dat deel, dat De kopie zou heten, moeten staan; alleen maar prietpraat dat ieder waardeoordeel over het boek onmogelijk zou maken, omdat het er clichématig al in stond, en dat eens en voor altijd zou aantonen dat mensen niet in staat zijn op welke manier ook zinnig bezig te zijn. Dat was de farce, de uit grenzeloze woede geboren, veertig jaar lang getogen parodie die Flaubert in zijn hoofd had.
Verbijsterend is de bezetenheid waarmee de kluizenaar van Croisset (bij Rouen) meer dan vijftienhonderd boeken las, uittrok en overschreef om de wezenlijke domheid van mens en wetenschap aan de kaak te stellen.
Verbijsterender nog, dat wie op het eerste gezicht het mikpunt van die spot lijken te zijn, de stakkers Bouvard en Pécuchet, er als Don Quichot afkomen, als helden van het onbetekenende. Zie hoe ze daar zitten, kopiërend zonder er bij neer te vallen, met af en toe een glimlach voor zich zelf of voor de ander.