Waar laten we de bourgeoisie?
De politieke theorie van het marxisme volgens Ralph Miliband
Politieke theorie van het marxisme door Ralph Miliband Uitgever: Van Gennep, 196 p., f29,60
Percy B. Lehning
Miliband wil met zijn Politieke theorie van het marxisme (een vertaling van het in 1976 verschenen Marxism and Politics) een overzicht geven van de marxistische politieke theorie. Volgens Miliband zelf is dit in essentie een boek over iets dat er (nog) niet is: er is geen systematische politieke theorievorming vanuit een marxistisch perspectief. Het is niet Milibands bedoeling om in eerste instantie zelf een originele bijdrage aan die theorievorming te leveren. Zijn bedoeling is om aan de hand van de geschriften van Marx, Engels en Lenin zo'n theorie te reconstrueren, ‘vóór alles op basis van een lezing van Marx zelf’.
Ter verklaring voor het ontbreken van zo'n systematische politieke theorie wordt wel aangevoerd dat in de marxistische theorie de politiek vooral gezien wordt als een ‘afgeleide’, gedetermineerd en geconditioneer door de ‘economische basis’. Ten onrechte echter, volgens Miliband. In zo'n interpretatie wordt uitgegaan van het primaat van de economische basis, maar ‘Marx' eigen denkwijze was sterk anti-deterministisch, het marxisme is geen “economisch determinisme”’.
Miliband stelt zich ten doel te laten zien wat marxistische politieke theorie nu precies inhoudt én aan te geven in hoeverre zo'n theorie aspecten van de historische of hedendaagse werkelijkheid kan verhelderen. Bij het opbouwen van deze theorie komen achtereenvolgens aan de orde: het begrip ‘klasse’, ‘staat’, de problemen van organisatie en de problemen van strategie.
Specifiek voor de politieke theorie van het marxisme is wat als het wezen van een conflict in de maatschappij wordt onderkend: een conflict tussen klassen, waarbij de ene klasse de andere onderdrukt en overheerst én de these dat dit conflict binnen dit klassensysteem onoplosbaar is. Klassen zijn de dramatis personae van de geschiedenis en klassenstrijd is er de motor van. Het zal duidelijk zijn dat het bij zo'n uitgangspunt van cruciaal belang is dat eenduidigheid bestaat over wat er onder het begrip ‘klasse’, bij voorbeeld ‘arbeidersklasse’, verstaan moet worden. Miliband tracht die vraag - overeenkomstig zijn eigen doelstelling - te beantwoorden aan de hand van een exegese van wat Marx en Engels hierover te berde hebben gebracht.
Lenin, tekening van David Levine
Helaas levert dit niet de nodige duidelijkheid op: het blijft vaag wat nu precies de classificatiecriteria zijn voor het al dan niet behoren tot een bepaalde klasse. Natuurlijk, in algemene zin is het in de klassieke teksten geen probleem om aan te geven wie bij voorbeeld tot de arbeidersklasse behoren (diegenen die meerwaarde produceren vanuit een ondergeschikte positie) en wie tot de ‘kapitalisten’ behoren (de bezitters van de produktiemiddelen). Maar waar de grenzen getrokken moeten worden tussen bij voorbeeld ‘arbeiders’ en het groeiende aantal ‘werknemers’ die technische, intelectuele, leidinggevende taken vervullen, blijft onbeantwoord. Evenzeer is dit het geval met het classificatieprobleem ‘binnen’ de heersende klasse. Een strikte tweedeling is in het werk van Marx zelf al niet te vinden en, belangrijker nog, zou onbruikbaar zijn. Hoe dat ook zij, Miliband merkt op dat het in ieder geval voor Marx, Engels en Lenin duidelijk was dat de ‘arbeidersklasse’ voornamelijk gevormd wordt door loonarbeiders uit de industrie. Miliband voegt daaraan toe: ‘Voor het bespreken (van de marxistische politieke theorie) is dit genoeg, mits er volop rekening wordt gehouden met de vele problemen die de term met zich meebrengt...’ Maar dit is natuurlijk niet genoeg als de doelstelling is om een politieke theorie te reconstrueren die niet alleen wil nagaan wat Marx ‘eigenlijk’ heeft gezegd, maar die ook enige waarde wil hebben voor het beoordelen en verklaren van klassentegenstellingen in de hedendaagse maatschappij.
Het is een bekend gegeven dat het orthodoxe marxisme zich voor grote problemen gesteld ziet bij het verklaren van de opkomst van een ‘nieuwe middenklasse’. Waar die te plaatsen in de klassieke opvatting over klassen? Hier blijkt dan ook de zinloosheid van een exegese à la Miliband de traditionele begrippen zijn onbruikbaar voor nieuwe ontwikkelingen. Het zou er juist om moeten gaan de klassieke klassentheorie te actualiseren. Het gaat, met andere woorden, om een bruikbare operationalisering van het traditionele klassenbegrip. Dáár liggen de werkelijke problemen voor het opstellen van een marxistische politieke theorie. (Op dit gebied wórdt creatief werk verricht, bij voorbeeld door Erik Olin Wright in Class Structure and Income Determination, 1979).
De klassenstrijd, waar klassen in de marxistische theorie in verwikkeld zijn, vindt in eerste instantie plaats binnen een nationale staat. Het mag dan ook geen verwondering wekken dat de rol van de staat een belangrijk aspect vormt in de marxistische politieke theorie. Maar voor de marxistische staatstheorie in het bijzonder geldt - in nog sterkere mate dan voor de marxistische politieke theorie in het algemeen - dat het een onderontwikkeld gebied is waar, globaal gesproken, pas sinds het einde van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig verandering in is gekomen. In deze studies staat niet de exegese van Marx, Engels en Lenin centraal, maar wordt de marxistische methode met originaliteit toegepast, waarbij de vraag of deze originaliteit vruchten heeft afgeworpen buiten beschouwing blijft. Het traditionele uitgangspunt (ook voor Miliband) is de bekende formulering uit Het Communistisch Manifest: ‘Het moderne staatsapparaat is slecht een comité dat de gemeenschappelijke zaken van de gehele bourgeoisie beheerst.’ In dit citaat wordt, aldus Miliband, gesproken van ‘de gemeenschappelijke zaken van de gehele bourgeoisie’, wat impliceert ‘dat de bourgeoisie een sociaal geheel is dat uit verschillende, en daarom potentieel of daadwerkelijk strijdige elementen bestaat’.
Miliband gaat na welke verklaringen vanuit marxistisch perspectief gegeven zijn, om aan te tonen dat de staat inderdaad het ‘werktuig’ van de ‘heersende klasse’ is. Dat zijn er drie die, bij elkaar genomen het antwoord op die vraag leveren: 1. het