Op zoek naar het ideale gedicht
De drie perioden in het dichtwerk van Hans Warren
Verzamelde gedichten 1941-1981 door Hans Warren Uitgever: Bert Bakker, 740 p. f49,50
R.L.K. Fokkema
Paul Rodenko heeft Hans Warren eens ‘een van onze belangrijkste en origineelste moderne dichters’ genoemd. De flap van de bundel Een roos van Jericho (1966) citeert de loftuiting en laat er, nogal dubbelzinnig, op volgen: ‘Bijna niemand heeft dat tot nu toe ontdekt.’ Of hierin veel verandering zal komen door de verschijning van de Verzamelgedichten 1941-1981 - een uitbreiding van de editie 1941-1971 -, is de vraag. De huidige belangstelling in de pers voor Warren, die 20 oktober jongstleden zestig werd, spitst zich immers meer toe op het eerste deel (1942-1944) van zijn Geheim dagboek en dan nog met name op de passages waarin de homoseksualiteit als probleem wordt ervaren, dan op zijn poëzie waarvan het homoërotisch karakter trouwens allang bekend is.
Het brandende vraagstuk der seksuele geaardheid in relatie tot de literaire evaluatie daargelaten, vaststaat in elk geval dat de poëzie van Warren literair-historisch gezien enig belang heeft. De ontwikkeling die de Verzamelde gedichten te zien geeft, is in hoge mate illustratief voor de geschiedenis van de Nederlandse poëzie sinds de Tweede Wereldoorlog. Zo duidt de ondertitel, 1941-1981, erop dat Warren niet behoort tot de generatie der Vijftigers, van wie Claus, Kouwenaar en Lucebert in de ondertitel van verzamelbundels hun dichterschap in 1948 laten beginnen. Met zijn debuutbundel Pastorale (1946) voldoet Warren geheel aan de omschrijving die Adriaan Morriën ooit van de eerste naoorlogse poëzie heeft gegeven. De lezer, schrijft hij, stuit telkens weer ‘op hetzelfde machtelooze geklaag dat de jeugd voorbij is, of de geliefde vertrokken is, dat het feest verstoord werd en de herfst zoo donker is’. In 1954 ontbreekt Warren, die dan vijf bundels op zijn naam heeft staan, nog in de bloemlezing Dichters van deze tijd, samengesteld door D.A.M. Binnendijk. In de volgende druk, de twintigste, verzorgd door Rodenko en verschenen in 1960, komt hij wel voor. Dat Warren ‘een dichter van deze tijd’ is kunnen worden, heeft te maken met de afzwering van een traditionele poëzieopvatting in Leeuw lente (1954) en Saïd (1957). Met ‘vitale, mousserende poëzie’, zegt de flaptekst van de eerste bundel, ‘plaatst hij zich in de onmiddellijke nabijheid van de “experimentelen”.’ Voor Saïd ontvangt hij in 1958 de aanmoedigingsprijs van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde. De aanmoediging leidt merkwaardigerwijs tot een stilzwijgen, dat eerst met Een roos van Jericho wordt doorbroken, - een bundel die een relatieve afsluiting van
een dichterschap suggereert.
Hans Warren, foto Eddy de Jongh