Doolhof
Het is verleidelijk de metafoor die de titel geeft niet uitsluitend op de vorm van het boek te betrekken. Wat Rosei beschrijft, zijn de gewaarwordingen, gevoelens en gedachten van een groot aantal personages, die ieder voor zich ook weer autonoom bewegen. Er is geen hoofdpersoon, alleen een figuur die in alle zes de boeken voorkomt en aan wie de zes brieven waaruit het zevende boek bestaat, zijn gericht. Maar ook deze Ellis, de waarnemer, die aanvankelijk buiten het universum van de anderen lijkt te kunnen blijven, wordt halverwege het boek meegezogen en raakt betrokken bij andere levens dan het zijne. Daarmee ontvalt de lezer zijn enige middelpunt tot dan toe, de uitzichttoren van waaruit hij de doolhof meende te kunnen overzien, en moet hij zich tevreden stellen met de nederige positie die ook Roseis figuren innemen.
Deze gang van zaken wordt in het boek zelf beschreven, en wel in een boek (!) dat Ellis leest: ‘Vroeger, zo zei het boek, dachten de mensen dat de aarde het middelpunt van de wereld was. Toen schoof de aarde in haar baan om de zon. Toen schoof het zonnestelsel naar een hoek van de melkweg. En ten slotte was de melkweg er nog maar één uit vele. Nu, in hun ultieme afzondering, naderen de mensen weer het midden: waar alles midden is, verliest de plaats haar betekenis.’
Om dat ‘midden’ is het ook Ellis en de zijnen begonnen; allen zijn ze op zoek naar een steunpunt waartegen zij zich schrap kunnen zetten om hun leven eindelijk in de juiste baan te wrikken. Om dat ene punt te vinden, proberen ze zoveel mogelijk mee te maken, te ervaren, in de hoop het tijdens hun omzwervingen vanzelf tegen te komen. Voortdurend zijn ze in de weer met drinken, met feestvieren, met vrijen, met nadenken. Maar wat zij niet merken, is dat zij tijdens hun speurtocht door al die ervaringen veranderen, zodat het punt der wijzen als de bekende wortel die de ezel vanaf de bok wordt voorgehouden voor hen uit reist. Buck en Kiernan, Anna, Karl, Momo, Reinhard, Will en Frank en hoe zij verder ook heten, verliezen zich zelf steeds weer in hun eigen ervaringen. ‘Ik overweeg of ik niet een hond zal kopen. Ik zou hem Karl noemen. Dan zou het zijn, wanneer ik hem roep, alsof ik mij zelf riep. Dan zou ik niet verloren kunnen gaan,’ schrijft Karl in een brief. En zijn getuigenis zou met legio andere kunnen worden aangevuld.