‘Ik ben altijd erg geïnteresseerd geweest in literatuur. Ik heb talloze bijdragen geleverd aan muurkranten, was een liefhebber van het mondeling vertelde verhaal en heb mijn colleges altijd doorspekt met literaire uitwijdingen. In mijn jeugd deden we vaak wedstrijden op de Gorkistraat (de hoofdstraat van Moskou - WGW) wie het langst improviserend kon dichten. Wie het meest haperde had verloren. Ik heb toen zelfs een tijdlang met de gedachte gespeeld schrijver te worden, maar het lot heeft me daarvoor gespaard. Toen ik uit dienst kwam had ik een koffer vol manuscripten, maar die heb ik allemaal vernietigd. Iets heeft me ervan weerhouden de definitieve stap naar de literatuur te doen. Wat dat geweest is, kan ik moeilijk uitleggen. Een van de redenen was ongetwijfeld mijn afkeer van traditionele literaire vormen. Ik was vanzelfsprekend een groot lezer, maar er was maar heel weinig in de literatuur wat me werkelijk kon boeien.
Ik begreep niet waaron iedereen Shakespeare, Dante, Tolstoj, Toergenjev las. De gebroeders Karamazov heb ik alleen gelezen omdat het toevallig het enige boek was in een kamer die ik had gehuurd. De vorige bewoner had het vergeten, het was achter een kast gevallen. Wel heb ik Lermontov tientallen keren gelezen en ik hield erg veel van Knut Hamsun. Vaak vind ik alleen bepaalde gedeelten van boeken interessant, van Oorlog en vrede bij voorbeeld alleen de stukken over geschiedenis. Wat de huidige Russische literatuur betreft heb ik een voorkeur voor Trouwe Roeslan van Wladimov en Moskou op sterk water van Jerofejev (beide romans zijn in het Nederlands vertaald - WGW). Vooral het laatste boek is een werk van uitzonderlijke klasse. Het is tragisch dat de schrijver, die zwaar alcoholist is, zo slecht wordt opgevangen in Moskou.
Zoals u ziet heb ik wat de literatuur betreft een nogal ongewone smaak. Maar dat kan me weinig schelen. Ik ben er juist wel blij mee, want dank zij die vreemde smaak heb ik lange tijd het idee gehad: of ik schrijf iets totaal nieuws waarvan ik zelf kan zeggen dat ik het de moeite waard vind, of ik eindig mijn leven als logicus.’
U hebt met Gapende hoogten bewust gestreefd naar een nieuwe literaire vorm?
‘Ik wilde iets geheel nieuws maken, maar van een bewust streven was eigenlijk geen sprake. Ik heb me zelf geen geweld aan hoeven doen, heb niet moeizaam gezocht naar een nieuwe manier van schrijven. De literaire vorm die ik nodig had die was er al, kant en klaar, letterlijk bij de eerste regels die ik op papier zette. En, hoe vreemd dat op het eerste gezicht ook mag lijken, ik heb daarbij veel te danken gehad aan mijn beroepsmatige bezigheden als logicus en dan vooral aan mijn onderzoek naar de taal van de wetenschap en de ideologie. Ik had natuurlijk wel een bepaald idee voor ogen. Kijk, als je het hebt over literatuur dan kun je zeggen dat die op de een of andere manier de wetten van de menselijke samenleving weerspiegelt. Maar tegelijkertijd is het zo dat de beschrijving van de wetten van de natuur en de samenleving niet een zaak is van de literatuur maar van de wetenschap. Waar de literatuur zich mee moet bezighouden weten we uit de schoolboekjes. De literatuur moet de Iwans, Pjotrs, Matrjona's, de hondjes, vlindertjes en bloemetjes beschrijven, welke kleur de ogen van Iwan hebben, met wie Matrjona slaapt, hoe het vlindertje fladdert en het bloemetje geurt. Ik besloot met deze traditie te breken. Ik besloot literatuur te schrijven niet over de Iwans, Matrjona's, hondjes, vlindertjes en andere levende have, maar over de sociale wetten van het menselijk bestaan zelf. Je kunt zeggen dat die de eigenlijk hoofdpersonen zijn van mijn boek.
Ik wilde geen populair boek schrijven over de sociologie, zoals er leerboeken worden geschreven over filosofie die niet hoger mikken dan de verstandelijke vermogens van onontwikkelde huisvrouwen en vervolgens worden aanbevolen als universiteire handboeken, maar ik wilde een literair werk maken. En beslist geen populair. Ik besloot de wetten van het bestaan tot de handelende personen van mijn boek te maken, te laten zien hoe ze zich voelen in onze samenleving, waarmee ze zich bezighouden, hoe ze met elkaar omgaan. Ik besloot ze niet te laten zien als die mystieke, nu een edele en goede, dan weer wrede en verschrikkelijke, maar altijd grootse verschijnselen, zoals de officiële ideologie dat doet, maar als de gewone, banale onbeduidendheden die ze in werkelijkheid zijn. Dat was het idee achter mijn boek en dat idee stond me al direct bij het begin voor ogen. Ik kon dat uitwerken op tien, maar ook op honderd bladzijden. Het lot was me gunstig gezind en heeft me daarvoor vele honderden bladzijden ter beschikking gesteld.
Die sociale wetten die ik beschreven heb zijn overigens universeel, ze zijn overal dezelfde. Het maakt ze niet uit waar ze zich vertonen en hun grimassen maken. In de Sovjetunie voelen ze zich echter bijzonder thuis, ze zijn daar autocratische heersers en kunnen zonder enige beperking hun gang gaan. Men heeft me gezegd dat het beeld dat ik in Gapende hoogten geschetst heb niet alleen van toepassing is op de Sovjetunie, maar dat het in het Westen net zo is. Als dat waar is ben ik blij. Natuurlijk niet omdat het in het Westen precies zo is - als dat werkelijk zo is, heb ik medelijden met het Westen. Maar ik verheug me over de algemeenheid van wat ik heb geschreven.’