Bougainville
Vervolg van pagina 4
Bengalen, toen hij daar met zijn hoogste baas op bezoek was. Volgens een bijna te afgezaagde vertellerstruc laat Tommie aan Bo, die niet alleen diplomaat maar ook schrijver is, twee kasboeken na, die eerst door opa De Leeuw en later door Tommie zijn volgeschreven met dagboekachtige herinneringen.
De vierdubbelroman die dan ontstaat (het leven van Johan de Leeuw; het gezamenlijke verleden van Tommie en Bo; het individuele vervolg van beider leven) leidt tot het bovengeschetste caleidoscopische beeld, in de tijd, maar ook in de ruimte. De wereld komt er heel klein uit te zien, wanneer je zo moeiteloos van Bangladesh naar Malang op Java, naar Den Haag, Nieder Ingelheim of New York kunt pendelen. Als in de dagen van mediaprofeet Marshall McLuhan (en van De gladde paal van macht) is de wereld een dorp geworden.
En juist om dat dorp, om de kleinheid van de wereld, draait Bougainville. Tommie voelt zich, ondanks de wereldwijde betekenis van zijn baan (om het wat overdreven te zeggen), beklemd in de gebeurtenissen van elke dag. De enige manier om daaraan te ontkomen, is vluchten naar het enkele oord op aarde dat zo onbetekenend is dat het niet meer tot de wereld lijkt te behoren. ‘Ik ben een eersteklas escapist,’ zijn de eerste woorden die Springer hem laat zeggen. Het liefst zou Tommie verdwijnen naar ‘Cape Farewell in Nieuw-Zeeland, Alice Springs in Australië, Mandalay in Burma, Bougainville in de Stille Zuidzee, ach, Bougainville, Cox's Bazaar aan de Golf van Bengalen.’ Die laatste wens wordt dus iets al te grondig vervuld. Door hun dagboeken over te schrijven maakt Bo de levens van opa De Leeuw en Tommie tot een deel van het zijne. Ik denk dat dat - naast allerlei prachtige, scherpe formuleringen - Bougainville zo boeiend maakt. Als Bo zich bij voorbeeld op een bloedhete dag in Dacca aan André Malraux aarzelend voorstelt als ‘compatriote d'Eddy du Perron’, dan staat hij daar, dank zij de compositie van het verhaal, als geestelijk erfgenaam van de jonge Johan de Leeuw die door Multatuli over de bol werd geaaid. Hij heeft als het ware Multatuli's zegen.
In dezelfde passage denkt hij aan de vriendschap tussen Malraux en Du Perron: dat Du Perron aan Malraux, uit erkentelijkheid voor de opdracht in La Condition Humaine (‘Eddy Perron - hij was mijn be[ste] vriend’), het eiland Balékembang schonk. Het is een mooi voorbeeld van Springers manier om langs [een] omweg aan te geven dat de onder[titel] van Bougainville, ‘Een gedenkschrift’, zo iets is als een opdracht aan Tommie Vaulant, zijn b[este] vriend. Als dat zo is, dan eigent [hij] zich - door aan Du Perrons Balékembang te denken - uit de erfe[nis] van zijn beste vriend het eiland Bougainville toe.
Op deze onopvallende manier [...] Bougainville vol parallel[lie.] Gestructureerde borrelpraat dus, [op] zijn minst, door de afwisseling [van] heden- en verledenfragmenten. [...] wordt ook wat Bo aan engagement mist, ruimschoots goedgemaakt door de anti-kolonialistische ha[rte]kreten die Johan de Leeuw onder [het] pseudoniem ‘Coeur de Li[on]’ schrijft, maar niet gepubliceerd krijgt. Alsof Springer ons hier meedelen dat engagement en fe[lle] emoties zonder stijl al gauw worden uitgelegd als geraaskal. Niet Bo's [...]listische geweten is De Leeuw, [...] zijn morele geweten: neo-kolonia[list] zal hij daardoor nooit worden. Door al dat gestructureer he[eft] Springer van zijn roman een vluchtplaats gemaakt uit de rotzooi van [al]ledag. Kon Tommie Vaulant [...] dromen van een aanspoelen op [...] werkelijke Bougainville, een van [de] Salomonseilanden ten oosten [van] Nieuw-Guinea, voor Bo is een dergelijk aanspoelen alleen maar mogelijk in een verhaal. Voor hem, en v[oor] zijn geestelijke vader F. Springer, [is] Bougainville een verhaal, zoals [hij] iedere drie à vijf jaar moet schrijve[n:] een vergroting van hem zelf. Literatuur als escape, vrijetijdsbestedi[ng,] borrelpraat, welja.
De goede lezer heeft aan één pass[age] genoeg: maar één keer verheft [Bo] zelf zijn stem en wordt hij echt bo[os.] Als op een klasse-reünie domin[ee] Gerard van Bemmelen een [in-]memoriam-Tommie-Vaulant-en-[an]deren uitspreekt dat almaar hoogdravender wordt, valt Bo hem opgewekt in de rede: ‘Okee, Gera[rd,] okee, beroerd genoeg dat die jongens er niet meer zijn, maar zo g[aat] dat. Jongelui, ik denk dat Carel [en] Tommie het liefst zouden zien [dat] we een flinke slok op hun nagedachtenis namen. Daar gaan ze!’
Wel, borrelgenoten, op Bougainville! Ondanks het schoonheidsfoutje dat Johan de Leeuw en diens vor[ige] eeuw te abrupt geïntroduceerd worden. Dat is een compositorische breuk in een roman waarover [...] graag nog over jaren door vriend[en] aangesproken wil worden.
Er zijn van die boeken; Bougainville is er een van.