Een allegorie van de macht
De nieuwe roman van Ian McEwan - De troost van vreemden
De troost van vreemden door Ian McEwan Vertaling: Heleen ten Holt Uitgever: De Harmonie, [...]52 p., f22,50
Egelse editie: The Comfort of Strangers Uitgever: Jonathan Cape, [...]34 p., f33,95
Importeur: Keesing
Doeschka Meijsing
Het is een ontroerend moment in Mozarts opera Die Zauberflöte - die voor een groot deel uit ontroerende momenten bestaat - als Papageno en Tamina het samen eens zijn: ‘Mann und Weib und Weib und Mann/Reichen an die Gottheit an.’ Bis. Wie zich deze zevende acte van de opera niet zo gauw voor de geest kan halen, hoeft het wijsje maar even voorgeneuried te krijgen om verhelderd op te kijken, want het is in bijna alle talen een schlager geworden. Het mooist klinkt het in het Zweeds waarin [j]e moet zingen ‘han och hon och hon och han’ om man en vrouw te bedoelen. In ieder geval vormen in alle talen man en vrouw en vrouw en man/ saam een godd'llijk span.
De drieëndertigjarige Engelse schrijver Ian McEwan wekt de indruk een minder optimistische kijk op de verhouding tussen man en vrouw te hebben als hij in een interview tegen Ischa Meijer zegt: ‘De seksuele macht is voor mij de perfecte allegorie van alle macht.’ (HP 19-3-77). Macht? Wie heeft het met betrekking tot het goddelijk span over macht? Ian McEwan in zijn roman De troost van vreemden, waarin op de eerste pagina's iemand nog luchthartig het ‘Mann und Weib’ staat te fuiten.
De troost van vreemden is het soort boek dat je na lezing terzijde legt om, zonder de buren te groeten, een ommetje te maken met de hond. Alles moet daarbij als het even kan zo geruststellend mogelijk lijken, want De troost van vreemden vertelt het verhaal van een morbiditeit waarbij vergeleken de dagelijkse sleur paradijselijk wordt.
McEwan heeft vanaf zijn debuut die hang naar een zekere morbiditeit vertoond. De verhalen uit zijn eerste bundel De laatste dag van de zomer draaien om het thema inwijding, dat bijna rituele moment waarop het eerste stadium van onschuld definitief verloren gaat. Die inwijding is meestal het zetten van de eerste stap op het gebied van de seksualiteit. Dat kinderen leren dat hun ouders dingen doen waarvan ze niet hadden kunnen dromen, of dat jongens er proefondervindelijk achter komen wat het geheim is dat meisjes met zich meedragen - ach, het is niet het ergste dat een mensenkind kan overkomen en gebeuren moet het toch. Maar McEwan laat het gebeuren zich elke keer afspelen op het randje van de afgrond. Zijn inwijdingsrituelen worden niet door pedagogische handen begeleid maar voltrekken zich in de geheimzinnige en eenzame sfeer van taboes: incest, travestie, pedofilie en dood.
Ian McEwan
Ook in zijn tweede bundel Tussen de lakens heeft McEwan het over zaken die niet direct tot de dagelijkse conversatie behoren: pornografische dromen, castratieangst, homoseksuele dwergen en zwangere ratten. En zijn eerste roman De cementen tuin blinkt ook al niet uit in gemoedelijkheid. Daarin begraven vier kinderen hun gestorven moeder onder een laag cement in de kelder van het huis, waar ze met z'n vieren willen blijven wonen zonder de kans te lopen door een voogdijraad uit elkaar geplukt te worden. Het huis vervuilt, de kinderen vervallen ieder op hun beurt tot een vorm van regressief gedrag en de lijkegeur dringt langzaam maar zeker tot in alle hoeken van het huis door. De roman eindigt met een coïtus tussen de oudste broer en zuster, vlak voordat de politie met zwaaiende lichten de kinderen uit hun zelf verkozen gevangenis bevrijdt.
Schocking, deze obsessie van McEwan voor de onderkant van plavuizen die in het al jaren verlaten park liggen? Jazeker, schocking, en hier en daar neigend naar overdrijving. Want, laten we eerlijk zijn, niet ieder huis heeft een lijk in de kelder.
Maar een schrijver leeft niet van obsessies, hij gebruikt ze, en op zijn meeste en beste momenten heeft Ian McEwan zijn stof perfect in zijn greep. In De troost van vreemden is McEwan weer ver gegaan in zijn onderwerpkeuze. Hij heeft zich met deze roman genesteld in de schaduw van het stralende paar man en vrouw, en schrijft over de seksuele machtsverhouding tussen het hemelse span, die vormen aanneemt van verminking en ten slotte moord; over sado-masochisme en de uiterste consequentie daarvan in de dood. Hij doet dat zonder ook maar enig moment in zijn taalgebruik, beelden of constructie een concessie te doen aan de uit leer en kettingen opgebouwde rauwheid, die met dit soort sport geassocieerd wordt. De troost van vreemden munt uit in helderheid en terughoudendheid, in een uiterst koele spanning die verraadt dat de schrijver zijn onderwerp in zijn macht heeft, dat hij zo superieur is ten opzichte van zijn stof dat hij het zich kan veroorloven het hele boek als schrijver afwezig te zijn als God in de schepping. En des te duidelijker springen zijn personages naar voren, gevangen in een onontkoombaar noodlot. Naar het lijkt. Maar een noodlot dat de schrijver voor hen uitgedacht heeft: de dood in Venetië. Die hoofdpersonen zijn Colin en Mary, een stel dat al zeven jaar een verhouding met elkaar heeft en samen in Venetië op vakantie is. Ze zijn mooi, elegant, iets over de dertig en Mary heeft twee kinderen van een andere man. Meer weten we niet van hen af. Een heel bepaald stel van een hele bepaalde generatie. Ze vervelen zich licht met elkaar, zouden misschien opgewekter en alerter hun vakantie doorbrengen als ze in hun eentje waren, maar ze kennen ook het vertrouwd soort ironie om elkaar er in chagrijnige situaties bovenop te helpen met de opmerking: ‘Vergeet niet dat we op vakantie zijn.’