De eilanden van de geest
De aantrekkingskracht van de Zuidzee-eilanden op Melville, Stevenson en Gauguin
A Dream of Islands Voyages of Self-Discovery in the South Seas door Gavan Daws Uitgever: Norton & Company, f59,85
Gerrit Jan Zwier
In april 1768 ging de Franse ontdekkingsreiziger Louis de Bougainville voor anker in een baai van een groen tropisch eiland dat op geen enkele kaart voorkwam. Een plaag van ratten en kakkerlakken teisterde zijn schepen die stonken naar zweet, ruimwater en uitwerpselen. De bemanning werd door de inlanders op gastvrije, en vooral erotische wijze onthaald. In de tientallen kano's die de schepen omringden maakten naakte schoonheden uitnodigende gebaren naar de zeelui en de mannen van het eiland lieten er helemaal geen twijfel over bestaan dat die kennismaking vleselijk van aard moest zijn.
‘Ik vraag me af,’ zo noteerde Bougainville in zijn logboek, ‘hoe ik bij een dergelijk schouwspel 400 jonge zeelieden, die in geen halfjaar een vrouw hebben gezien, in het gareel moet houden’. De een na de ander slipte de volgende dagen van boord, werd aan land door de mannen nieuwsgierig betast en door de vrouwen vertroeteld en probeerde, onder het toekijkend oog van een soms wel 50 man sterk publiek, het liefdesspel te bedrijven.
Tahiti, want zo heette het eiland, was in de ogen van een andere opvarende, de bioloog Philibert Commerson, een utopische wereld: ‘De Tahitianen leefden in nauwe harmonie met de natuur. Hun leiders waren meer gezinshoofden dan hardvochtige koningen en de mensen leefden er zonder strijd, noden, vooroordelen en zonde. Liefde was de naam van hun enige god; elke dag was aan haar gewijd, het hele eiland was haar tempel, alle vrouwen waren haar idolen en alle mannen haar aanbidders’.
In het Europa van de achttiende eeuw werden Tahiti en de Zuidzee een en hetzelfde begrip - het symbool voor de bevrijding van spanningen waaronder men in het westen gebukt ging, voor een natuurlijke levenswijze, voor vrijheid en genot. De kritiek op de westerse beschaving, alle onvoldaanheid en onbehagen, kwamen in het ideaalbeeld van de ‘nobele wilde’, wiens naaktheid en gratie een innerlijke schoonheid weerspiegelde, tot uitdrukking. Een kritiek die de Europese civilisatie veroordeelde als een dwangbuis die een verminkende invloed op de mensen had en de geschiedenis der mensheid zag als een degeneratie vanaf een paradijselijk begin. De beschaving werd gezien als iets kunstmatigs, een ontkenning van het oorspronkelijke en natuurlijke in de mens. De Stille Oceaan was niet alleen een geografische aanduiding - een rijk van eilanden - maar ook een woord vol nostalgie - een droom van eilanden.
Deze nostalgie, dit eeuwige heimwee naar het paradijs, dat geprojecteerd werd op het Zuidzeegebied, bestond in het westen naast een economische en exploiterende houding tegenover de nieuw ontsloten wereld van eilanden en haar bevolking. Een dualisme dat de historicus Baudet kenmerkend acht voor de relatie van de westerse tot de niet-westerse wereld (H. Baudet, Het paradijs op aarde). Niet iedereen was er na de reizen van Cook en Bougainville van overtuigd dat de wilden het westen een wijze les te leren hadden. Sceptici wezen erop dat de Polynesiërs dieven van het ergste soort waren (de naakte gratiën die aan boord van de schoeners klommen staken soms vlug een schroef of spijker in hun schede - ijzer was in de Zuidzee opeens een felbegeerd artikel - en doken dan weer overboord). Voorts dat kannibalisme, koppensnellen, kindermoord en het brengen van mensenoffers wijdverbreid waren, dat de vrouwen vaak een vreselijke lucht verspreidden, doordat de kokosnootolie waarmee ze hun huid inwreven door de zonneschijn ranzig werd en doordat ze de borst gaven aan biggetjes en elkaars luizen consumeerden. Het was dan ook niet de kop van de scepticus maar die van de dromer die op het strand of in een koraaltuin door nobele wilden gesneld werd.
De ondertitel van Daws' boek luidt: Voyages of Self-Discovery in the South Seas. In zijn weergave van het leven van vijf opvallende persoonlijkheden - de zendeling John Williams, de politieke avonturier Walter Murray Gibson, de schrijvers Herman Melville en Robert Louis Stevenson en de schilder Paul Gauguin - waren het de ervaringen in de Zuidzee die hun levensloop op beslissende wijze beïnvloedden. Onder de Zuidzee moet dan vooral Polynesië (onder andere Hawaii, Tahiti, Samoa, Tonga en de Marquises) worden verstaan, ‘waar de trek van de oceaan het sterkst gevoeld wordt, wég van de continenten en de beschaving, naar ongedwongenheid, wellust, de warmte en schoonheid van plaatsen en mensen.’
‘Eminente Victorianen’, noemt Daws zijn vijf hoofdpersonen. Zij allen behoorden tot de negentiende eeuw en in hun denkwereld wordt de verscheidenheid aan visies op de Zuidzee zichtbaar.