Liever heden dan heimwee
Erich Arendt kreeg de Staatsprijs voor literatuur
Das zweifingrige Lachen door Erich Arendt Uitgever: Claassen, Düsseldorf
Der zerstückte Traum Für Erich Arendt Uitgever: Angora, Berlijn
Havenkwartier door Erich Arendt Uitgever: Journaal, Nicolaasweg 137, Utrecht, f25,-
Rein Bloem
Eind september werd aan de in Oost-Berlijn wonende dichter Erich Arendt de staatsprijs van de Bondsrepubliek uitgereikt. Een paar dagen eerder was op de televisie een fascinerend programma aan hem gewijd. Een lang uitgesteld eerbetoon aan een groot dichter.
Die televisie-film was vooral zo boeiend omdat de balling en reiziger Arendt in zijn landschap werd gezet: de Aegeïsche zee, bij uitbreiding de Middellandse zee. Hij heeft aan dat bij uitstek Europese landschap de laatste vijfentwintig jaar veel gedichten besteed, maar dan beslissend anders dan bij ons Marsman dat gedaan heeft ‘Wie schrijft, schrijve in de geest van deze zee’, dat wel, maar dan heel wat minder optimistisch, imperatief en breedsprakig, en opvallend veel vitaler en levenvatbaarder.
Het hele werk van Arendt wordt gekenmerkt door ongebroken kracht en vrijheidsdrang, die hem voortdurend doen putten uit de bronnen van de Westerse cultuur. Maar na de tweede wereldoorlog maakt hij zich geen illusies meer: het Griekse verleden kan geen lichtend voorbeeld zijn voor een te veroveren toekomst, alleen ‘lichtbeelden in het heden’, zoals Helmuth Lethen het formuleert in Der zerstückte Traum (1978), een feestbundel ter gelegenheid van de 75ste verjaardag van de dichter. Lethen analyseert de merkwaardige dialektiek tussen ruimte en tijd bij Arendt: de ruimte van Griekenland/Italië hervinden, maar de tijd van het panta rei = alles stroomt ter discussie stellen. Er is geen evolutie, geen continuering van beschaving, de geschiedenis ooit uit die bron ontstaan mondt nergens in uit. Ook Ton Naaijkens (met Jan Gielkens de Nederlandse vertaler en pleitbezorger van Erich Arendt) analyseert die tweespalt van verlangen en melancholie aan de hand van twee schitterende gedichten: Schwimmend vor Delischer Küste, waarin de ik in nachtelijk water krachtig vooruitkomt, terwijl het landschap om hem heen stilstaat, vervuld is van de dood, zoals de zee dat misschien zelf is;
Erich Arendt
op het onvergankelijkheidsspoor
zich tegen de nacht opwerpt:
te overleven, te ademen! schuim -
Zo verandert de vitale zwemmer met één slag in Odysseus die Nausikaä na laat!
Het andere geanalyseerde gedicht is Elegie, de klaagzang over de Kouros op Melos, een onvoltooid beeld dat in een rotslandschap waar de onderste steen boven komt, onpeilbaar blijft glimlachen, een golf als ademtocht, bijna de dood voorbij. Maurits Mok benadrukt in zijn gedicht over Arendt Levende kernen dezelfde dualiteit:
Erich Arendt, Hellasvaarder, zwerveling
tussen wemelende zonnen, nooit heb ik
het menselijke zo verheerlijkt en verworpen,
zo verloren en bezield ervaren
als in uw woord. Hoe dikwijls vindt sindsdien
mijn denken in de nacht uw spoor terug,
voel ik uw gloed ontwaken in mijn ogen,
word ik omzwermd door blinkende gestalten,
levende kernen midden in de dood.
Terwijl de andere Nederlandse dichter in de feestbundel, Jan Gielkens, juist het leven op aarde belicht:
tafel - de ronde: ‘unsere
eet je avocado's met peper
In het Nederlands is in boekvorm van Arendt zo goed als niets verschenen, zodat je zijn verdiende sporen het best kunt volgen in zijn Ausgewählte Gedichte (1921-1980), de bloemlezing Das zweifingrige Lachen samengesteld door Gregor Laschen, die ook de film maakte die, mogen we hopen, gauw op de Nederlandse televisie komt.
Gielkens en Naaijkens vertaalden in een kleine oplage Havenkwartier I en II (1968/1969). Ook dit gedicht, opgedragen aan Gérard, de schuilnaam van een Tsjechische verzetsman, later vice-minister, nu wonend in Frankrijk, is weer een mengeling van mythologie en actualiteit, van bezieling en profanatie: ‘een voortvluchtige engel, verdreven, vleugeloos starend naar de zee, voor je, rood geworden lip, de oude havensirene, weer aan het ontheiligde water...’ De afgezant zit in de haven van Marseille te kijken naar een bloedeloze zee, de stem van onheilsprofetes Cassandra vóór hem uit, achter hem de loudspeakers die van toekomst oreren en in zijn hoofd Voltaire (men moet zorgen voor zijn eigen tuintje), paus Pius XII (Franco, beste zoon) en Paul Celan (de dood is een meester uit Duitsland). Dit stemmenspel lijkt het levende water helemaal dicht te slibben, maar ondanks of juist dank zij die dood in de pot is er ineens weer het momentane besef van levenslust:
visdode lust in het oog, de oude
jou haar onverzadelijkheid
Liever heden dan heimwee, schijnt Erich Arendt te zeggen, deze Odysseus die spartelend in de dode zee nog vooruit zou komen, omdat de liefde voor het leven, ook met de oever in zicht, van geen veerman weet. Arendt is een waardige opvolger van Ossip Mandelstam, ook zo'n ontheemde Europeaan, die thuis is in een landschap waar cultuur en mensen samengaan. Arendt ziet weinig ruimte voor zo'n landschap in deze of komende tijd, maar hij vecht er voor dat het op zijn minst bestaansrecht heeft. Dat is een tragische, of milder geformuleerd, droefgeestige paradox. Niet meer of minder tegenstrijdig dan: