‘Ik wil weten dat ik voor iets hier ben’
De brieven van een dappere freule
Ik heb je zoveel te vertellen Brieven van en aan Lodewijk van Deyssel, Emile en Frans Erens en Isaac Israëls door Jacqueline Royaards Sandberg Met een voorwoord en voorzien van aantekeningen, bezorgd door Harry G.M. Prick Uitgeverij: Erven Thomas Rap, 501 p., f65,-
Diny Schouten
In Jacqueline Royaards-Sandbergs Herinneringen, twee jaar geleden uitgegeven door Thomas Rap, werd de uitgave aangekondigd van haar corespondentie met ‘beroemde tijdgenoten’. Die brievenuitgave is er nu, en omdat de meeste van die brieven gericht zijn aan Lodewijk van Deyssel, is de bezorger ervan de best denkbare: de kenner van ‘Deyselliana’ als geen, Harry Prick. Zijn toelichting en inleiding zijn voortreffelijk, de rangschikking en verantwoording vlekkeloos. Er is zelfs een uitnemend register bij. Als je de hoop verloren had dat zo iets hier bestaan kon, zou je zeggen: een uitgave van internationale allure.
Ook in de Herinneringen staan brieven. Het opmerkelijke daarvan is dat ze - vergeleken met de autobiografie die mevrouw Royaards (overleden in 1976) schreef toen ze vierennegentig jaar was - een heel ander licht werpen op dezelfde gebeurtenissen. In de memoires is niet merkbaar hoeveel moed Jacqueline Sandberg heeft moeten verzamelen om te worden wie ze was. Terugblikkend neemt ze de volle verantwoordelijkheid voor eigen daden. Ze beklaagt zich niet en verschuilt zich niet achter het excuus van een salonfähige opvoeding die niet zo erg geschikt was om te voldoen aan de eisen van een levendig meisje als zij. Dat neemt erg voor haar in.
Geboren te worden als meisje van goede familie, als dochter van Jhr. J.J. Sandberg, eertijds majoor bij de infanterie van het Oostindische leger; echtgenote te zijn van de zeer getalenteerde, erudiete maar dominerende en wat egocentrische toneelspeler en theaterdirecteur dr. Willem Royaards, het is bij elkaar genoeg om alle excuses te bieden als ze inderdaad het onbeduidende wezen was geworden dat haar stand - vol liefde en zorg, dat wel - van haar zou hebben willen maken. Maar Lien Sandberg had pretenties, niet zo weinig ook, en ze kón het niet, zich ‘comme il faut’ gedragen. ‘Of slagen, of heelemaal naar de kelder, geen tusschen beiden leventje,’ schrijft ze aan Van Deyssel, als heel jong meisje nog. Hoe hoog ze haar normen stelde, en hoeveel moeite het haar kostte om daarin trouw aan zich zelf te blijven, viel me pas op bij het lezen van haar brieven.
Jacqueline Sandberg, schilderij van Isaac Israëls
Een voorbeeld. In de brieven die achter in de Herinneringen zijn afgedrukt, (uit de begintijd van haar huwelijk) staan een paar onthutsende passages. In die begintijd heeft ze, heel jong nog, heel mooi, met heel zwakke gezondheid, vol ambitieuze toneelplannen maar nog erg onzeker over eigen kunnen, nog niets bereikt dan dat ze als leerlinge is aangenomen voor figurantenrollen, weliswaar bij een belangrijk gezelschap: de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel van Willem Royaards. In die situatie wordt ze zwanger van Willem, trouwt met hem nadat hij van zijn eerste vrouw gescheiden is, wordt door hem met ontroerende zorg omringd, maar merkt na een aantal glansloze huwelijksjaren dat de rol van huisvrouw en moeder haar neerslachtig maakt. Uit een van de brieven aan Willem Royaards: ‘Je drukt me plat, en als je dat gedaan hebt, dan zeg je tot jezelf, neen ik voel niemand naast me, er is niemand naast me, alleen zie je nu en dan iemand gebukt gaan en dan benauwt je dat. Geef mij mijn vrijheid, zoals ik de jouwe geef, ik kan er niet buiten, evenmin als jij. Heusch Willem, 't is de eenige mogelijkheid om samen tot vrede te komen. Wil mij niet dwingen tot Moeder en huisvrouw evenmin ik jou tot Vader en kostwinner. We zijn beiden nog wat anders, ik ook, dit weet je, je wou alleen dat ik 't anders uitte. Zie nu kun je zelf das Tragische in jeder Ehe wegruimen.’
In haar Herinneringen rept Jacqueline Royaards helemaal niet over deze kritieke jaren. (Toen ze ze opstelde had ze niet de beschikking over deze brieven.) Haar toneelcarrière lijkt daar heel glad te zijn verlopen. Er is maar één hint die wijst op de inschikkelijkheid die Willem van haar verwachtte, door zijn echtgenote met schroom naar voren gebracht: ‘Mag ik het vertellen? Willem was een beminnelijke egoïst, hij wist het zelf niet.’
Willem had graag gezien dat ze zich geuit had door te schrijven. Eigenbelang? Het is in ieder geval een aardig bewijs voor een stelling die Andreas Burnier ooit poneerde: dat de grootste handicap voor vrouwelijke kunstenaars is dat hun man het allemaal best vindt zolang het hem maar niks kost aan geld, comfort of aandacht.