met een verzameling verspreide gebeurtenissen te maken heeft.’ In tegenstelling tot de traditionele geschiedwetenschap, die een bepaalde zin tracht toe te dichten aan gebeurtenissen (wat in Foucaults interpretatie altijd tot de een of andere vorm van ‘ideeëngeschiedenis’ leidt) wil hij zijn analyse op het niveau van de gebeurtenissen zelf houden. Te lang, nog steeds volgens Foucault, zijn historici op zoek geweest naar ‘het diepste geheim’ van onze beschaving. Foucault is dan ook meer geïnteresseerd in de vraag hoe het mogelijk is dat men op bepaalde momenten en op bepaalde gebieden van het weten zulke plotselinge sprongen in ontwikkelingen ziet, veranderingen die niet beantwoorden aan het onverstoorbare en continue beeld van ontwikkelingen dat men zich gewoonlijk vormt. Elk weten is slechts mogelijk op grond van het functioneren van een veld van machtsverhoudingen en deze machtsverhoudingen kunnen slechts functioneren op grond van een weten. De archeologie van het weten valt dan ook samen met een genealogie van de macht. Het waarheidskarakter van ‘vertogen’ kan slechts in en door machtsverhoudingen bestaan. ‘De waarheid is van deze wereld; ze wordt voortgebracht door veelvuldige dwang. En tegelijkertijd gaan er machtseffecten vanuit.’
Foucaults opvattingen over macht en machtsanalyse impliceren niet alleen een afwijzing van de burgerlijke staatstheorieën, maar evenzeer een verwerping van de marxistische opvattingen over macht en haar relaties met de staat. Uit het theoretische primaat dat in het marxisme aan de staat als machtsapparaat wordt toegekend, volgt dat er ook een partij is die als een leidende, centraliserende organisatie optreedt en die uit is op de verovering van de staatsmacht. Omgekeerd is het juist deze organisatorische partijopvatting die zich met deze theorie van de macht laat rechtvaardigen. En als die staatsmacht eenmaal veroverd is, is daarmee nog geenzins gegarandeerd dat het disciplineringsmechanisme wordt opgeheven!
‘De disciplinerings/normaliseringsanalyse van macht sluit niet aan bij de materialistische ideologietheorie, maar blokkeert haar juist,’ merkt Sierksma in zijn bijdrage in Te Elfder Ure op. En zo is het ook. Maar dat is dan ook precies de reden waarom Foucaults analyse in marxistische ogen niet adequaat is. Sierksma stelt zich ten doel aannemelijk te maken dat het overboord zetten door Foucault van ‘marxistische’ begrippen als ideologie, staat et cetera, er niet toe heeft geleid dat maatschappelijke processen ‘juister’ geanalyseerd worden; niet juister dan bij voorbeeld door Althusser en Poulantzas is gedaan. Integendeel, Foucault schuift de verhoudingen tussen staat en economie, tussen economie en ideologie juist teveel naar de achtergrond, maakt deze - ten onrechte in deze marxistische kritiek - ondergeschikt aan ‘machtsmechanismen’ en ‘krachtsverhoudingen’. Foucaults opvattingen over kennis zijn geïnspireerd door Nietzsche, die over macht door Marx. Maar beide inspiratiebronnen worden gebruikt om elkaar te bekritiseren. De ‘wil tot waarheid’ en de ‘wil tot macht’ worden door Foucault sceptisch bekeken. In deze lijkt hij even sceptisch als Nietzsche over wat wetenschap vermag, terwijl hij even politiek geëngageerd is als Marx. De ‘fout’ van Marx is echter dat hij geïnfecteerd was door de ‘wil tot waarheid’ en daardoor geneigd tot het bouwen van een ‘totale’ theorie. Foucault is van mening dat marxisten (maar evenzeer liberale behavioristische wetenschappers) de idee hebben het juiste pad tot wetenschap en waarheid gevonden te hebben, maar niet stil hebben gestaan bij de implicaties van deze aspiraties: wat voor soort macht brengt zo'n wetenschap met zich mee. En precies dat is wat Foucault analyseert, en in dat opzicht heeft zijn werk een subversief karakter, een poging tot een
daadwerkelijke Umwertung aller Werte. ‘We moeten onze rituelen ontmaskeren en ze nemen voor wat ze zijn: volkomen willekeurige zaken; (...) het is dus goed om smerig te zijn, een baard te dragen en lang haar, eruit te zien als een meisje als je een jongen bent (en omgekeerd); de systemen die ons zwijgzaam disciplineren moeten “aan het dansen” worden gebracht, worden ontmaskerd, veranderd en in hun tegendeel worden gekeerd. Wat mij betreft is dat precies hetgeen ik in mijn werk probeer te doen.’
De beide hier besproken publikaties documenteren deze pogingen van Foucault. De Engelse bundel Power/Knowledge bevat twee lezingen van Foucault en bestaat voor de rest uit interviews die hem tussen 1972 en 1977 zijn afgenomen. In deze interviews zet hij zijn filosofische en poltieke opvattingen uiteen. Het nummer van Te Elfder Ure bevat (in overigens moeizaam verteerbaar Nederlands) dezelfde twee lezingen en een samenvatting van delen uit Surveiller et punir en verder bijdragen over zijn werk.
Daarvan is het artikel van M. Kartstens over Foucaults machtstheorie het duidelijkste. Het kan dienen als inleiding voor degenen die niet zo met het werk van Foucault vertrouwd zijn.