Rusteloosheid
In Maleisië praatte Naipaul met een van de leiders van de islamitische jeugdbeweging. Hij probeert geduldig de onlogische gedachtengang van de jongeman te volgen en merkt dan peinzend op: ‘Ik vraag me af in hoeverre de onmacht om zijn gevoelens onder woorden te brengen - gepaard aan een gebrek aan gevoel voor historische waarden - Shafi had gemaakt tot wat hij was. Gevoelens, niet door woorden beteugeld, waren (...) overgegaan in religie (...) ook al besefte hij dat zelf niet helemaal. Ware emotie bedolven onder religie.’
Naipaul neemt Shafi serieus. Hij neemt de hele onderneming serieus. Het is allesbehalve een ‘reisverslag’, al worden we onderweg wel getracteerd op wat voyeuristische hapjes die in dat genre thuishoren: landschappen, pittoreske Afghanen, de afschuwwekkende rechtbanken in Karachi, waar vooral het tekort aan boeien grote problemen baart.
In Indonesië kwam hij onder de indruk van de rijke geschiedenis, zowel van het lange pre-islamitische verleden, als van de ‘duizelingwekkende geschiedenis van de afgelopen vijftig jaar’. Nu men zich wat bewuster wordt van de eigen geschiedenis, komt er ook een zekere stabiliteit maar er heerst ook rusteloosheid en de nieuwe anarchistische islam staat te gisten. De pesantrems, traditionele dorpsscholen, bleken naargeestige, kloosterachtige instellingen te zijn waar de armen de armen leerden arm te zijn. Het deed Naipaul denken aan de school in Nicholas Nickleby en dat probeerde hij dan ook uit te leggen aan de intelligente student die hem rondleidde.
Er flikkert een zwak licht aan het eind van de donkere islamitische tunnel en dat is de hoop dat het fundamentalisme aan zijn eigen uitwassen te gronde gaat en de aanzet zal geven tot een nieuwe islam, een godsdienst, die ondanks zijn politieke gestuntel, wel degelijk beseft wat er in de wereld gaande is. Maar in Iran waren het de communisten, die meer door de islam waren gevormd dan ze zelf beseften, ‘die hun islamitische passie hadden omgezet in visioenen van een gezuiverde en gelouterde maatschappij, een maatschappij van gelovigen.’