Lachwekkende gril
De overeenkomst met Wohmanns vorige roman Ach wie gut, dass niemand weiss, waarin ook een vrouwelijke hoofdpersoon voorkomt die voorlopig gescheiden van haar partner haar leven wenst te reorganiseren, is dat het de lezer onmogelijk wordt gemaakt er ook maar een seconde in te geloven dat de aanspraak die de hoofdpersonen maken op geluk, gebaseerd is op een werkelijk geluksverlangen. Daarvoor worden vanaf de eerste bladzijde de vrouwen veel te veel als een neurotische persoonlijkheid overtekend en wordt hun gelukszoekerij a priori als een lachwekkende gril afgedaan.
Zo blijkt op de eerste pagina van Das Glücksspiel Lilly-Billy al enige weken gebiologeerd door een in de hondenkennel van een supermarkt gestationeerde blakende baby die ze overweegt te stelen. Voor de lezer die niet in Freud geschoold is geeft Wohmann al snel de oorzaak aan voor deze aberratie: het gaat Lilly-Billy - draagt ze immers niet zelf nog steeds haar babynaampje - in feite om haar zelf, om het kind dat ze was toen de wereld voor haar nog ongevormd en vol beloften was. Ook Marlene Ziegler in Ach wie gut, dass niemand weiss was rijkelijk voorzien van enige aspecten van infantiele regressie: haar kleptomanie, haar toenemende behoefte aan vloeibaar voedsel, haar verlangen naar een kind dat om haar liefde te bezitten mindervalide moet zijn.
Niet alleen Lilly-Billy, ook haar nicht Claudia Grübler die als een contrastfiguur bedoeld is, heeft blijkbaar enige klappen van de molen opgelopen. Haar jongste zoon is door haar tot een stotteraar gemaakt ‘opdat zijn moeder op hem kan uitproberen hoe je een gevoel van eigenwaarde opbouwt’. Vooral haar sociale activiteiten maken Claudia verdacht: ze maakt zich druk voor de vrouwenbeweging, kleedt zich dan ook zoals alle feministes in ‘merkwaardige naturelkleurige en fladderige kledingstukken’, hitst Lilly tegen haar mannelijke huisgenoten op, organiseert lezingen voor gedetineerden over Derde Wereld problemen, laat interessante ‘in de reuk van alcoholisme staande’ kunstenaars optreden in bejaardenhuizen en heeft een invalide kat die Jesse Owens heet. Uiteraard leeft ze voornamelijk van rauwkost.
Zoveel gekkigheid is te veel om geloofwaardig te zijn. De figuren in Das Glücksspiel zijn zwaar behangen met bizarre eigenschappen en ontberen elke psychologische nuancering. Ze zouden beter op hun plaats zijn in een poppentheater dan in een roman die pretendeert een psychologische ontwikkeling te schilderen. Omdat Gabriele Wohmann er bovendien absoluut niet van houdt een behoor-