Duivelgeloof
Onder plantagearbeiders van de Cauca-vallei in het westen van Colombia doet zich op grote schaal een merkwaardige gewoonte voor: sommigen sluiten contracten af met de duivel om zó hun produktiviteit op te voeren, en daarmee hun loon te verhogen. Het geloof wil dat iemand die zo'n contract heeft afgesloten jong zal sterven onder de vreselijkste pijnen. Tijdens zijn leven zou hij een willoos instrument zijn in handen van de duivel. Het op deze manier verdiende geld kan slechts worden gebruikt om luxe consumptiegoederen te kopen: als iemand er een stuk grond van zou kopen, zou daar niets op willen groeien. Eenzelfde soort duivelsgeloof doet zich voor onder de arbeiders in de tinmijnen van Bolivia.
De Amerikaanse antropoloog Michael Taussig heeft op deze plaatsen onderzoek verricht en zich afgevraagd wat de overeenkomsten zijn. Bestaande verklaringen, als zou het duivelgeloof een antwoord zijn op gevoelens van angst en onzekerheid of een uiting van het streven naar materiële voorspoed, wijst hij van de hand. Als rechtgeaard marxist ziet hij in het duivelspact een reactie van een primitieve boerenbevolking op de toenemende invloed van een destructieve, perverse economische ordening: het kapitalisme. In prekapitalistische tijden, zo betoogt Taussig, staat de produktie ten dienste van mensen en is er geen sprake van een vervreemding van de arbeid, omdat er een organische eenheid tussen de producent en zijn produkt bestaat. Onder het kapitalisme komt daarin een fundamentele verandering. Mensen worden dan de slaaf van de produktie en raken afgesneden van de dingen die ze produceren. Het kapitalisme wordt gekenmerkt door het warenfetisjisme. Het duivelsgeloof treedt volgens de auteur op als de prekapitalistische ordening bedreigd wordt door het kapitalisme, de duivel zou als een soort bemiddelaar optreden tussen beide stelsels.
Het is jammer dat Taussig deze boeiende stelling slechts op summiere wijze toelicht met etnografisch materiaal: onder welke omstandigheden hij zijn onderzoek heeft verricht, wat voor soort gegevens hij precies verzameld heeft, zijn vragen waarop in zijn betoog niet wordt ingegaan. Daardoor is het moeilijk te beoordelen in hoeverre hij gelijk heeft met zijn suggestie dat de vijandschap, waarmee het kapitalisme onder alle omstandigheden en overal ter wereld door kleine boertjes en tribalen wordt tegemoet getreden, verklaard moet worden op zijn manier, namelijk als het ‘creatieve verzet van gebruikswaardeoriëntaties’ tegen ‘ruilwaardeoriëntaties’. Wél put hij zich uit in het verschaffen van een gedetailleerd theoretisch (marxistisch) gezichtspunt. Dit maakt zijn boek, ondanks het belangwekkende onderwerp tot een moeilijk te verteren brokstuk. (Michael T. Taussig, The Devil and Commodity Fetishism in South America. The University of North Carolina Press, 264 p. f50,-)